Van tijd tot tijd sleclits is de weg tamelijk-begaanbaar, dikwijls
uiterst-bezwareud, want het lieeft den ganschen naclit door
zwaar geregend. Al weder langzaam en nog ecus langzaam gaat
de togt voorwaarts. De natuur is prächtig. Veld en boseli
seliitteren in bet zonnelicht, en de frissche regendroppelen, die
aan elk blaadje en halmpje en grassprietje, en aan elk bloempje
en knopje biggelen, blinken als juweelen en brillanten bij het
rijzend morgenrood.
Na verloop van p. h i . 6 uren rijdeus en wandelens zijn we
plotseling aan een’ steilen rand van het gebergte genaderd, en zien
beneden ons de heerlijke vlakte en de schoone baai van P a tji-
tan. Hier houden we stil, om dit bekoorlijk en waarlijk-feeriek
gezigt met volle tengen te genieten. De vlakte, gedeeltelijk
door een bergketen en gedeeltelijk door de zee ingesloten, en
(als ik mij niet vergis)I 9 mijlen breed en even zooveel mijlen
lang, wordt door een frissche rivier en door eenige rijen geboomte
doorsneden, en vertoont 011s een fort, eenige helder-witte
Europesche woningen, het gouvernementshuis, den dalm van
den regent en de kampong der inlanders. De baai, met haren
effen waterspiegel en hooge groene oevers, teekent zieh schilder-
achtig aan den horizon, en de Indische zee schittert als een
gepolijste plaat in de stralen der middagzon. Verrukt en als
betooverd staan we te turen en kunnen ons niet verzadigen! ..
Eindelijk dalen we längs den steil-uitgekapten en zigzags-gewijze
snel-afhellenden bergweg naar beneden, en komen spoedig in
de liefelijke vlakte. Hier geleidt een uitmuntend-goede en be-
loinmerde weg, zoo effen als een kolfbaan, naar de nette woning
van den assistent-resident, den heer c a s t e n s , (1853, thans
resident van J a p a ra ), die ons vriendelijk ten zijnent ontvangt.
Het gewest P a tjita n , - hetwelk, gelijk ik zeide, eene Assis-
tent-Residentie van den eersten rang is- even als B u ite n z o rg ,
Krawang en B an jo ew an g ie , — beslaat eene oppervlakte van
1500 □ palen, en telt 5 distrikten, die P a t j i t a n , P a n g o e l,
S em a n te n , Lo rek en P rin g k o e k o e heeten. Vodr dat dit
gewest tot het keizerlijk gebied van Mataram behoorde, heette
bet L eb ak—Pesi s ie r -K id o e l (vlakte of laag land aan den
zuidelijken rand of zoom, d. i. aan het zuider—strand). Destijds
moet het onbewoond geweest zijn, en eerst later bevolkt zijn
geworden, toen eenige H indoe ’s gedurende den heiligen oorlog
(p ra n g -s a b ie l) bij de invoering van den Islam op Jav a
genoopt werden derwaarts te vlugten.
De produktie der afdeeling bestaat in koffij en peper en een
weinig kaneel, en in eene kleine hoeveelheid vogelnesten, die
er in eenige klippen gevonden worden. Van de pepertuinen in
P a tjita n heb ik reeds hooger' gewaagd, en opgemerkt dat er
in 1854 niet minder dan 804,587 vruchtdragende en 629,121
jonge peperranken waren, die 2,655 pikols hadden opgeleverd.
Gewoonlijk worden hier en elders de ranken tegen T e lo r - of
Teilor-boomen (eigenlijk ei-boomen) opgeleid, en geschiedt
de voortplanting door middel van loten of uitspruitsels, die zorg-
vuldig van de zoogenoemde nitloopers, wrelke uit de jonge
wortels al dadelijk opschieten, gezuiverd worden. De jonge
rank of plant draagt in het derde jaar reeds vruchten, en levert
dan gedurende de eerste drie jaren 6 ä, 7 ponden peper op.
Daarna vermindert de vruchtbaarheid, en , als de rank 112 jaren
oud is, geeft ze geen vruchten meer.
In gezegd jaar 1854 telde men in P a tjita n 245,166 klapperboomen
en 52,070 pas-aangeplante Djatti-boomen, en bedroeg
de produktie van padie 213,221 pikols, en van koffij 33,918
pikols. De veestapel telde 25,155 karbouwen, 12,858 runderen
en 9005 paarden.
In het distrikt Sem an ten moet, volgens mededeelingen, eene
steensoort voorkomen, die ten bewijze strekt dat de bergen
van rondom goud-aderen bevatten. Deze steen heet m ä s -o e ra t
(mA,s beteekent: g o u d , en o e ra t: ad e r, - dus g o u d -a d e r),
en zou ook te G o ro n ta lo gevonden worden, alwaar, gelijk
men weet, eenige goudmijnen zijn. In gezegd distrikt bevindt