
met liun Nieuwejaar geluk te wenschen. (De lezer weet dat liet
Muhamedaanscli Nieuwejaar invalt op den 22 Augustus). -De
toast van Zijne Hoogheid wordt door den Assistent-resident,
den heer d e d i e u s t i e r u n g (1852), en door mij beantwoord
onder uitboezeming van wenschen voor Zijne Hoogheid, zijn
buis en zijn rijk. Een half uur later is de partij afgeloopen.
Des anderen daags (1 Januarij 1853) vertrekken we met de
private koets van de r a to e , die deze beleefdheid wel. aan mijne
vrouw wilde bewijzen, naar Pamakassan. De weg is vrij—
siecht, en de bruggen zijn ook niet te roemen'. De paarden
echter loopen goed, want om den wille mijner vrouw en om
den wille der hofkoets heeft men ons paarden n°. 1 , d. i. de
beste paarden, gegeven. De stellen n°. 2 en 3 (en misschien
ook nog wel n°. 4 ,) worden voorgespannen, als men geen
speciale aanbeveling heeft, en de rossen , die tot n°. 2 en 3 be-
liooien, slaan, bijten, springen, vechten, werpen zieh op den
grond, breken het gareel, maar - loopen bijkans niet. Doch
de koeda (paarden) n°. 2 zijn altijd iets beter dan n°. 3, want
de koeda n°. 3 zouden misschien wel w illen , maar k u n n e n
niet loopen, zelfs zonder rijdtuig niet, - zoo oud en stijf en
mager en krachteloos is n°. 3 ! Voor den bijwagen, waarin
onze bedienden met de bagaadje zitten, zijn de rossen n°. 2
gespannen. Deze wagen blijft dus altijd achter, en is weldra
nergens meer te ontdekken. — Opvolgend passeren we eenige
poststations en distrikten, als T a n a h -m e ra (roode aarde),
T a n a h - lik o e , S a b a - e lle r , Balega, T je rn e g h , T o rd jo en g
en Sampang. En wat hebben we op dit lange trajekt gezien?
Geen bergen, want die zijn er op het gansche eiland niet, en
ook geen bruisende stroomen, maar slechts heuvelen, waar-
onder de heuvel Gagar, die p. m. 1000 voeten hoog is,
misschien als .bergje genoemd mag worden, en verder eenige
kalkformatien en veel roode aarde, doch ook soms sawah-velden,
dessa’s en gehuchten en eenige bosschen. Bij T je rn eg h ,
T o rd jo en g en S ampang echter hebben we kleine riviertjes
gepasseerd, die aan het zeewater vrijen toegang verleenen, en
liadden we daar het gezigt op het eilandje P o e lo e -K a in b in g , op
Straat-Madura, en op den overwal van Java. Te Sampang, -
hoofdplaats van het distrikt Sampang, oudtijds de zetel der
regenten, toen het eiland nog onder de vorsten van Mata-
ram stond, - verhalen ons de inlanders van een aldaar op
het strand somwijlen voorkomend vreemd verschijnsel. Volgens
hun zeggen namelijk vindt men er nu en dan oesterschelpen
(k o e lie t—tir am ) , waaruit jonge vogels te voorschijn komen!
Een der L o e ra h ’s of B ek ’s meende dit verschijnsel gemakkelijk
te kunnen verklären, // Een of andere zeevogel (zeide hij), op
oesters en mosselen azende, zal de schelp openbreken, den bewoner
verslinden, en zijn ei er voor in de plaats leggen. Daar de
schelp natuurlijk, na deze inhoudsverandering ondergaan te
hebben, stil en rüstig, half—geopend en half-gesloten in de feile
zon en het heete zand blijft liggen, wordt het ei, even als
zulks het geval is met de eijeren van den krokodil of kaaiman,
als van zelfs uitgebroeid!” Dat de inlanders echter in den regel
aan een wonder gelooven, behoeft niet gezegd te worden. Zoo
toch gelooven ze ook, dat de strand- of zeesnippen uit oesters
of mosselen voortkomen. // De snippen (zeggen ze) verschijnen
en verdwijnen — en niemand weet hoe ze komen en hoe ze
heengaan; in een punt des tijds zijn de stranden allerwege
en in geheel den Indischen Archipel plotseling met snippen
als overdekt, en na eenigen tijd zijn ze allen te gelijk eu
plotseling als door een’ tooverslag verdwenen! . . . Derhalve,
(zoo is de conclusie,) moeten ze uit oesterschelpen geboren
worden
Sampang, aan de rivier Sampang, is een groot visscliers-
dorp. Er woont eene talrijke bevolking, waartusschen zieh vele
Chinezen en afstammelingen van Chinezen verwekt bij inlandsche
vrouwen (pernakan-Chinezen) gevestigd hebben. Ongeveer 4
nren gaans voorbij dit dorp stroomt een riviertje, T ji- a te r e
geheeten. Daar zullen we de grens van het gebied van Ma-
d u ra en van Pamakassan bereiken, en de hofkoets van de
ratoe van Mad u ra verwisselen met het rijdtuig, dat ons de