
dingen of pepiuieres, waarin ze eerst gezaaid en gekweekt
waren, in geregelde tuinen zijn overgebragt, worden er ook
dadap-boomen, even als in de koffijtuinen, tusschen in geplant
tot beschaduwiug van liefe plantsoen. Als de boom 3 jareu
oud is, is liij geschikt oin er kaneel van te winnen, d. i.
om de schors van stam en takken met een mesje af te schillen.
Reeds weinige uren na de afschilling gaat men over tot de rol-
ling der zoogenaamde pijpen, nadat echter eerst de buitenste
graauwe huid der schillen behoorlijk is afgeschrapt. Daarop
worden de pijpen in de zon gedroogd, en na twee dagen
in bossen van 25 A. ponden bijeengebondeu en in de pak-
huizen gebragt. — Uit het afschrapsel of den afval en ook uit
de bladeren .wordt de kaneel-olie gestookt. Yan de wortels der
boomen verkrijgt men goede kamfer, en van de pitten der vruclit
eene goede soort van spermacetie-vet.
Eene hoeveelheid natte kaneel van 250 A. ponden levert niet
meer dan 100 A. ponden drooge kaneel op.
Behalve in Bantam vindt men ook nog kaneeltuinen in
5 residentien, als: in K raw an g , Banjoemaa s, B a g e le n ,
Madioen en K e d irie . In Rembang is de aanplant van
kaneelboomen ingetrokken. Het getal kaneel-inrigtingen in 1854
beliep tot een cijfer van 46. In dat jaar had men 1997 bouws
van 500 □ roeden met kaneelboomen beplant, en 172,139
Amst. ponden kaneel, en 1784 ponden afval, benevens 28 ponden
kaneel-olie, verkregen.
Yan de kotta R an k a s—b e to n valt weinig te zeggen. Men ziet
er een nieuw gouvernementshuis en regentswoning, eenige nieuwe
pakhuizen en europesche woonhuizen, en eene groote aloen-aloen
of grasplein. Ze ligt aan de breede en bevaarbare rivier T jis e in
o e t, in eene eenzame vlakte, en i s , gelijk reeds is opge-
merkt, de hoofdplaats geworden der afdeeling L e b a k , of van
het zoogenaamd zuidelijk regentschap van B a n tam , het welk de
distrikten bevat van S a d jir a n , L e b a k , P a ro n g—K o ed jan g ,
T jila n g k a h a n en W a ro n g -G o e n o n g .
Aan dit laatstgemeld distrikt worde ik door eene misscliien
onbeduidende omstandigheid herinnerd. Hier namelijk zag
ik in 1849 een’ bijzonder-grooten koningstijger, die pas
te voren in een’ zoogenaamden tijgerval gevangen en bij het
huis van onzen vriendelijken gastheer, den regent, gebragt
was. Twee dagen te voren had dit verscheurend monster des
nachts in een inlandsch huisje 3 menschen gedood en 4 personen
zwaar gewond. In zijne naauwe gevangenis scheen hij
nu zeer moedeloos en ternedergeslagen, en, toen we bij zijn
hok kwamen, hield hij zieh als of liij. sliep. Iemand van ons
gezelschap, den tijger willende doen opstaan, stak een bamboes-
stokje door de tralien en stootte hem daarmede zachtkens in
den nek. Na een paar oogenblikken liet de tijger, die steeds
in eene liggende houding gebleven was, zieh langzaam om-
zakken, en wel zóó dat zijn lialskuil opwaarts gekeerd was,
en scheen zieh niet alleen met blijkbaar genoegen dat voort-
gaande aanstooten van het bamboesje te laten welgevallen,
maar ook tevens te verlangen dat dit in den halskuil mögt
geschieden. Het bamboesje werd dus naar den halskuil gerigt,
en men begon hem nu op die plaats er zachtkens mede te
streelen. En ziedaar, de woeste en bloeddorstige tijger, wiens
vreeselijke muil als het wäre nog rookte van het bloed zijner
7 slagtoffers, sloot nu zijne gluipende oogen dan eens geheel
en dan weder half to e , uitte van tijd tot tijd een zwak en
zacht gebrom, drong zieh al meer en meer tegen het stokje
aan dat hem streelde, — en gaf ons alzoo een verrassend bewijs
voor de waarheid, dat de tijger tot, het genus felium of kat-
tengeslacht behoort, door zieh als een snorrende huiskat aan
te stellen! In dien toestand waagde men h e t, en zulks tot
grooten sclirik en angst der omstanders, om hem met de hand
te streelen, doch alleen dan, als hij zijne oogen gesloten hield, -
en de tijger scheen het verschil niet op te merken, of wel
zijn bloeddorstig instinkt te vergeten onder de hand, die hem
zoo goedig en vriendschappelijk caresseerde!
Yan P a n d e g la n g uit bezoeken we nog de voormalige lust