
af op 100 ponden suikersap. Het rijp geworden riet wordt digt
bij den grond afgesneden § en de stoel scliiet dan 2 ä, 3 maal
weder mt (ratoem) om nieuw riet te geven. Bij den derden
sind verkrijgt men soms eerst de meeste suiker. De tijd van
smjden en malen valt in de maanden Junij tot en met September,
soms ook nog tot Oktober. Dadelijk na het snijden
wordt het riet naar den molen gebragt en aldaar tusschen
drie cilinders gestoken, die door een waterrad in beweging
gebragt worden en het rietsap uitpersen. Dit sap loopt ver-
volgens in een claryfeyer, wordt däär met kalk verzadigd,
en loopt dan verder in 5 ä 6 groote ketels, die door een
vuur gestookt worden. Gedurende het koken van het sap
wordt het aanhoudend geschuimd. Als het sap gaar is, noemt
men het: tjmg of tjoero. Het moet dan dadelijk uitgeschept,
en eerst in een’ koelbak, en daarna in laauw’s of potten ge-
daan worden, waarin het 8 dagen staan blijft, en dan met
eene laag natten modder belegd wordt om de melasse (suiker-
stroop) af te scheiden. Na verloop van p. m. 40 dagen wordt
de nu hard en wit geworden^ suiker uit de potten gedaan,
klein gehakt, in de zon gedroogd, en daarna in krandjangs
of gevlochten manden van bamboes gestört. Ieder krandjang
houdt 4 pikols suiker in of 500 ponden. Dit is de gemiddelde
opbrengst van 260 bossen riet van 25 stokken per bos, zoodat
voor een pikol suiker 65 bossen rietstokken noodig zijn. *
De hoeveelheid suikersap van het riet wordt gemiddeld of
approximatief berekend op p. m. 20 ten honderd, zoodat men
p .m . 70 waterdeelen en p. m. 10 vleesch- of houtdeelen
van den gepersten stok overhoudt. —
Het strand-gedeelte van C h e rib o n heeft niet veel aantrek-
kelijks. Het is laag en zandig, met eene zeer warme tempe-
ratuur. Bekoorlijker zijn de schoone bergstreken, die we
weldra bezoeken willen. Doch eerst nog rijden we längs een’
goeden binnenweg naar het later tot eene Assistent-Besidentie
verheven regentschap M a d ja le n k a , alwaar ter hoofdplaats van
dien naam de beschaafde regent van het gewest ons vriendelijk
ten zijnent ontvangt. Bij hem zag ik in 1841 een sen èn an ,
of javaansch tournooi—spei, en ik zal er den lezer een denkbeeid
van kunnen geven, wanneer ik het volgende mededeel:
Het tournooi of de senti nan (verkort voor hàri-itznein of
maandag, en dus eigenlijk: maandagfeest) heeft plaats op de
aloen-aloen van den regent. Lang vóór nog het uur, tot den
aanvang bestemd, geslagen heeft, ziet men van alle kanten de
javaansche Hoofden in bevallige kleeding gedost op fraaije en
fiere paarden het strijdperk binnen draven. Een lans of speer
van buitengewone lengte, in het javaansch ,/soedor” geheeten,
doch waarvan het scherp afgenomen is. strekt den ridder tot
wapen. Zijn paard is naar inlandsche wijze schitterend en prächtig
opgetuigd. De zadel heeft den vorm van den bekenden lepel-
zadel, in het javaansch: abah-abah-tjarangan genaamd, en is met
rood laken overtrokken en met breede franje van dezelfde kleur
omzoomd. Twee breede roode Schilden (ebekh) met gestikte
gouden bloemen, met roode kwasten en zilveren platen en ringen
gemonteerd en ingelegd, bestrijken geheel de beide flanken van
het paard. Voor de borst van het dier ziet men een soort
van breeden rooden cingel met eene zilveren halve maan (kébo-
menga). Een rood lakensche band, mede met zilver opgelegd,
versiert den hals. Het hoofdstel is insgelijks met rood laken
overtrokken en rijk met zilver opgelegd. Achter de ooren ziet
men twee kwastjes van wit pluis, en over de kroep of het kruis
van het paard hangen aan weèrszijden twee breede zilveren vler-
ken (kekàdal) en twee kwasten (apoes-boentoet) naar beneden af.
De stijgbeugels zijn mede met rood bekleed, gelijk ook de
staartriem, die daàrenboven nog prijkt met zilveren platen,
roode koorden, en een auder versiersel van geslepen glas. De
toom bestaat uit dik rood koord, en aan weèrszijden van
de kin-ketting ziet men een ijzeren vlerkje. Het parade-kleed
der hoofden en mantrie’s (kleinere hoofden) heet :. dodat. Het
staatsie-mutsje heet: koelòh, en de buikband van goud passement
wordt épak genaamd. De lans van een’ regent is met bloemen