tot den Islam o v e r!... Ile traditie zegt dat deze beroemde
soehoenan van Bonang'van Toeban geboortig, docli bij Lassem
in de dessa Bonang woonachtig was, en dat bij een discipel
geweest is van den soehoenan van N g am p e l, over wien we
liooger reeds gesproken hebben als een’ der medestiohters van
den Missighiet van Demak. - (De predikers van den Koran,
weet men, noemden zicb allen v soehoenan” , en voegden den
naam der plaats, waar ze woonden, aan den titel toe. Van
liier dat men leest van soeboenan van N g am p e l, soehoenan
van K a li-d jo g o enz. En zoo komt het ook, dat we lezen
van den soehoenan van B o n an g , omdat bij in het dorp
Bo n an g woonde). - In dit dorp, (zegt de overlevering al verder)
stierf hij ook en werd er begraven. De vorst van Madura
echter liet het lijk, van den heilige opgraven, om het op zijn
eiland ter aarde te bestellen. Doch op de lioogte van kot.ta—
Toeban dreef bet vaartuig, dat het lijk wegvoerde, op het strand,
en besloot men nu om den heiligen man in zijne geboorteplaats,
T o e b a n , een graf te geven. Dit graf bestaat nog, en werd
door ’s mans gewezen leerling, den mede-overwinnaar van het
Ilindoesche rijk van M o d jo p äh it, raden k o e s in of p e t j a t - t o n d o ,
met groote pracht en luister gebonwd. Men nadert het door
5 poorten en even zooveel voorhoven. In het midden verheft zieh
een klein gebouw, waarin op een steenen voetstuk het graf—monument
geplaatst is. Bondom dit monument ziet men 110g vele
graven, waarin echter alleen de lijken rüsten van oude heiligen
of betapa’s (kluizenaars) of vorstelijke personen, terwijl in vier
graven, die het lijkgesteente van den soehoenan het naast
oingeven, vier zijner nabestaanden of bloedverwanten rüsten.
De deurstijlen der poorten of ingangen zijn met fraai snijwerk
versierd, en de pondoppo zou weleer met een netwerk van goud-
draad omhangen geweest zijn. Bij deze pondoppo staat een
meesterstuk van kunstig snijwerk, hetwelk eene allegorische
beteekenis moet hebben. Men zegt dat het zekeren berg Siam
voorstelt, op het oogenblik dat deze zekeren reus, d o s o h o e k o
genaamd, vorst van N g a la n g k o , verplettert.
Verrukt over hetgeen we (natuurlijk niet op eenen d ag !)
gezien hebben, keeren we met onzen gastheer naar den dalin
terug, eil gaan vervolgens de partikuliere school bezoeken, die
met 15 kinderen bevolkt is , en tevens de school voor zonen
van inlandsche Hoofden, die eene bevolking heeft van 34 leer-
lingen. Het school-lokaal is een prächtig steenen gebouw, uit
de eigen middelen van den regent en de overige inlandsche
Iioofden, even als dat te Bembang, bekostigd. De partikuliere
school voor de Christenkinderen is in een der vertrekken van
dit ruime lokaal afgezonderd.
En nu möet ik nog van . een rijpaard van den regent spreken.
Dit dier is gitzwart en glanzig van robe, en zoo uitstekend
fraai en fijn gevormd, en zoo onberispelijk in zijne sclioonheid,
sierlijkheid en bevalligheid, dat men het een type, een, ideaal
van liippische- of paarden-volmaaktheid kan noemen. En daarbij
schijnt de viervoeter bepaaldelijk te weten, dat hij zulk een
fraai en gracieus dier is. Hij draagt het hoofd zoo bevallig,
buigt den nek zoo zwierig, en verzet zijne beenen met zooveel
gratie, dat mijne vrouw onwillekeurig en geheel verrukt uitriep:
„ welk een lief, nuffig en coquet dier, — hij weet dat hij zoo
beeidig fraai is \ ’J De regent liet hem eens optuigen met den
zadel en toom van de sen en an of het tournooispel. En nu
sclieen het edele en trotsche dier, behängen met gouden platen
aan zijn beide flanken, uitgedost in goud en zilver galon en
stikwerk, en getooid met een met goud bekleed hoofdstel,
teugel en -stang en zadel, - nu, zeg ik, scheen het edele
en trotsche dier zich-zelven zoo zeer te behagen, dat hij 011-
geduldig stampte en snoof en brieschte , en een ongetemde moed
hem uit de schitterende en wild-starende oogen blonk! Nu
was hij voorbeeldeloos—fraai, want nu waren aan zijne sierlijke
bewegingen en golvende wendingen moed en kracht gepaard.
Behoef ik wel te zeggeu, dat de zwart-oogige klepper het