B E Z O E K I E .
hokken, of tijgervallen, is den lesser bekend. De inlanders, door-
gaans zeer ervaren in liet vinden van een tijgerspoor, - d. i. van
den weg, dien de tijger gewoonlijk door een boseh of a lla u g -
a lla n g -v e ld (veld van hoog gras) ueemt, - plaatsen bij dat
spoor een vrij-groot hok, van sterke balken en dikke planken
vervaardigd, en voorzien van een vertikale scliuif of valdeur. In
dit liok wordt soms een levende geit stevig vastgebonden, en de
opgeselioven scbuif door middel van een dun touw-(tali-rame),
hetwelk tevens aan de geit bevestigd is, omlioog gebouden. Des
nachts passeert de tijger, en bemerkt het aas. Doch, om het
te bemagtigen, moet hij de valdeur in, en naanwlijks heeft hij dit
gedaan en zijne prooi gegrepen, of het touw laat los of breekt, -
de scliuif valt, - en de tijger is gevangen!... Er is echter ook
eene andere manier, die even goed is en waarbij het leveu der geit
wordt gespaard. A olgens deze manier wordt er inidden in het
hok nog een kleiner en goed—gesloten hok geplaatst, waariu zieh
de geit bevindt. Hierdoor ontstaat er tusschen de wanden van
het groote hok en die van het kleiner hok eene naauwe galerij
of corridor, waardoor de tijger wel passeren kan, doch waariu
liij zieh niet kan omkeeren. In plaats van een valdeur, heeft
het groote hok slechts eene gewone. deur, die openstaat en
tegen het kleine hok aanleunt, zoodanig dat ze niet verder ge-
opend kan worden dan voor de passage van den tijger noodig
is. Deze nu, door het schreeuwen of blaten der geit gelokt,
komt de deur binnen, gaat de galerij in , en loopt natuurlijk
rondom het kleine hok heen, zoekende hoe hij toch de geit
bemagtigen zal, totdat hij weldra achter de openstaande deur
komt, en, al voortgaande, zelf die deur toedrukt!... Nu loopt
hij dus in een overal gesloten vierkant om het kleine hok rond,
zonder zieh te kunnen wenden of omkeeren, e n , als hij, bij
het dagen van den morgen, onverzadigd heen wil gaan, vindt
hij geen’ uitgang meer! . . . De geit heeft een' vreeselijken
nacht vol angsten doorgebragt, maar is ongedeerd gebleven, —
en weldra komen er 40 ä 50 inlanders, dragen het hok met
zijne beide gevangenen naar den kontroleur of naar den regent
B E Z O E K I E .
of het dorpslioofd, en ddar wordt de tijger afgemaakt. Is hij echter
volgens de eerst-besclirevene manier gevangen, en heeft hij dus
zijne prooi verslonden, dan wordt hij met hok en al in het
water geworpen. Eenige inlanders springen op het drijvende
hok, om het geuoegzaam te doen zinken, en de tijger vindt
weldra zijn’ dood. — Ik beu eens te P a d a n g -p a n d ja n g op
S um a tra ’s W e s tk u s t van zulk eene executie getuige geweest.
Bij het naderen van den waterkant, waarheen de gevangen tijger
in zijn hok gedragen werd, begon hij zeer ängstig te worden,
als had hij besef van het lot, dat hem dreigde, - en op dit
gezigt kreeg ik toch, al was hij ook een wreed en bloeddorstig
en verscheurend dier, medelijden met den angst en de wanhoop,
die hij toonde. De inlanders echter juichten en jubelden, en
smeten het hok in den vijver. Na verloop van een kwartier
uurs werd het opgehaald, en was de tijger dood! —
Er is nog eene manier' om een" tijger te vangen, doch deze
is afhankelijk van het terrein. Als namelijk in het spoor van
den tijger eene aanzienlijke steilte of een hooge dijk of hekwerk
voorkomt, die hij over- of afspringt om verder te gaan, dan
steken de inlanders aan den voet dier plaats, scherp-gepunte
en in het vuur geharde bamboe-staken (randjoe’s of b o r a n g -
borang) in den grond, en wel zoo, dat de puuten omhoog
gerigt zijn. Des nachts komt de tijger längs zijn spoor, springt,
naar gewoonte van de steilte af of over dijk of hekwerk heen,
en stört zieh in de scherpe randjoe’s! Natuurlijk sterffc hij
weldra aan zijne vele aldus bekomen wonden!
In de assistent-residentie Krawang hoorde ik eens in 1837,
bij monde van wijlen den toenmaligen resident b o t t e k , van
eene vernuftige manier, welke een inlander had uitgedacht, ten
einde een’ tijger te dooden, die zoo slim scheen te zijn, dat
hij zieh noch in wolfskuilen noch in tijger-vallen vangen liet,
noch in de randjoe’s of borang’s wilde nederspringen. De man
bond toen op den weg, dien de tijger gewoonlijk volgde, en
op p. m. een paar voeten hoogte boven den beganen grond,
twee met kogels geladen schiet—geweren tegen over elkander aan