
Men heeft wel eens de Afdeeling Ledok den tuin of het
Tracisclie Tempe van de Bag e len genoemd, en als zoodanig
heb ik ook die afdeeling elders geprezen. Ze is waarlijk een
der schoonste oorden van J a v a , - een land van vriendelijk
gebergte, lagchende dalen, vrolijke heuvelen, groenende
valleijen en talrijke heldere stroomen en rivieren. Den wesr Ö *
die naar deze afdeeling van Keboemen uit of liever van
P o e rw o red jo loopt, heb ik nimmer gepasseerd en kan hem
dus niet besclirijven. Daarom moet ik den lezer als met eene
tooverroede in Ledok overbrengen, zonder hem te zeggen hoe
hij er gekomen i s , en wat hij onder weg zou te zien gehad
hebben. Doch hoe dit zij, - we zijn in Ledok, en wel ter
hoofdplaats der afdeeling, de kotta W o n o so b o , waar de
assistent-resident, de heer v a n b l o m m e s t e in (1852), ons gastvrij
ontvangt. Wonosobo is eene allerliefste plaats, op 2542 voe-
ten boven de zee en dus in een koel klimaat gelegen, met
goede huizen, een benting of fortje, een groote aloen-aloen,
en groote pakhuizen voor thee, koffij enz. Men teelt er met goed
gevolg europesche groenten en bloemen. Achter het huis van
den assistent-resident is eene uitmuntende badplaats met kil—
koud water.
Het is uit dit huis, dat ik mij in 1838 met den. heer
s c h i f f , - onlangs als direkteur der kulturen overleden, toen
assistent-resident van L ed o k , - op weg begaf om het hooge
gebergte van den D ien g op de grenzen van P e k a lo n g an en
Banjoemaas te beklimmen. We Stegen ’s morgens vroeg te
paard, en kwamen aan het Meer van M in d jir , hetwelk o p .
4500 voeten boven de zee gelegen is en zeker het aanzijn te
danken heeft aan een’ uitgebranden en ingestorten krater. Dit
meer is van 27 tot 45 vademen diep en heeft een’ omtrek
van ruim 2 uren varens. Het water is helder en zoet, eenig-
zins wit van kleur. Het meer wordt door vele wellen of
bronnen in zijne bedding gevoed. — Van hier volgden we
een’ immer-rijzenden en dikwijls steil-opgaanden bergweg, die
ons menig afwisselend tooneel aanbood, tot dat we tegen
den middag het plateau van den D ien g , hetwelk 6514 voeten
hoog i s , bereikt hadden. Het plateau is omringd van drie
toppen, waarvan de een de P an g o n g a n g heet en 7195 voeten
hoog is; de ander de P ra auw genaamd is en 8146 voeten,
hoogte heeft, en de derde de P e le rre p heet en 5098 voeten
hoog is. Op dit uitgestrekt plateau zagen we vele oude
hindoe-tempelen en BOEDDHA-beelden, en de fundamenten van
een’ voormaligen kraton of vorstelijk verblijf. De tempels,
tien in getal, zijn allen van trachytischen lavasteen gebouwd,
en versierd met allerlei gebeitelde beeiden en figuren van
menschen, dieren en planten, en verder festoenen, guirlandes,
en velerlei snij-, lijst- en bloemwerk. Het zijn, volgens de
overlevering der Javanen, de tempelen (gedong of tjandi)
van b im ö of p l a k o e d h ö r o , broeder van s a m ia d j i , koning van
N g am e rtö ; - van s a m ia d j i of d e r m o - w o n g s ö , koning van
N g am e rto ; - van s a m a a r , volgeling van s a m i a d j i ; - van
s im b ö d h r ö , eerste vrouw van r e t j o e n o ; — van s i i i ik a n d i ,
tweede j vrouw van r e t j o e n o ; - van p r a b o e - k ir s n ö , koning
van D o e row ä tie ; - en van n g e k o l o - s e d e w o , jongsten broeder
van r e t j o e n o . Van de drie andere gedong’s zijn de
namen onbekend, en van nog vele andere tempels, die hier
weleer, d. i. voor 500 of 600 jaren, zouden gestaan hebben,
ziet men niets meer. In r a f f l e s ’ s werk: H is to ry of J a v a ,
geeft de 6 de plaat (in de fransche vertaling van m a r c h a l ) eene
afbeelding van een’ dezer tempels.
Wijders zijn hier nog de steenen beeiden van een’ karbouw
of buflel en van eene Bengaalsche koe, benevens het beeid van
p e r m o e n i , die eerst goedhartig en zachtmoedig was, doch nader-
hand wreed en vreeselijk werd, en toen b a t a r i—d o e r g a geheeten
is. Wijders is er nog een beeid, Se r i e genaamd, en een ander
beeid, s in t o geheeten. Deze drie beeiden stellen kinderen van
b o e d d h a voor. Ook ziet men e r, behalve nog vele menschen-
beelden, e'ene afbeelding van de vreeselijke Naga-slang, Nö g o -
gini genaamd.
Men meent dat de tempelen, zoo op het Diengsch-plateau als