h ij, op een’ we'llli des keizers, de hand aan den resident, en,
de kris terug ontvangende, vertrok hij op dezelfde eerbiedige
wijze als hij gekomen was. Met den tweeden bruidegom werden
dezelfde vormen van priesterlijke iuzegening en ceremoniele ge-
bruiken in acht genomen. Beiden hadden een witte koeloek op
het hoofd, het haar längs den gegeelden rug in twee strengen ge-
vlocliten, een’ met goud gestikten pantalon, een fraaije solosche
sarong met bevalligen zwier om de lendenen, een gele zijden
sjerp met neerhangende strikken om den middel, en een met
brillanten omzette kris tusschen de sjerp ingestoken. —
De arme bruiden! . . . Bij deze geheele plegtigheid waren ze
niet tegenwoordig!
Toen nu de plegtigheid afgeloopen was, vertrokken de pries-
ters, en stonden ive op om den keizer geluk te wenschen, die'
daarvoor met een’ handdruk bedankte. Weder gezeten zijnde,
word er roode en witte wijn ingeschonken, en stelde de resident
de gezondheid van den keizer in , waarop door het geschut van
den kraton en het geweervuur van bovengemelde Compagnie
een saluut gegeven werd, terwijl de muzykanten zieh bij af-
wisseling lieten hooren. Dit saluut werd herhaald, toen de
keizer de gezondheid instelde van den resident, en nog eens
toen deze de gezondheid dronk van den Gouverneur-Generaal" en
der twee keizerinnen. Daarop gaven we den keizer de hand
en verliefen den kraton. -
Den ganschen middag duurden de eereschoten voort, en des
avonds kwatn de eerste bruidegom met zijne bruid, begeleid door
eenige prinsen en gevolg en eene menigte bedienden, waaraan zieh
een talrijke volkshoop,' van brandende fakkels voorzien, aan-
sloot, bij den resident een staatsie-bezoek afleggen. De bruid
was niet bijzonder-schoon uitgevallen. Ze was in eene prächtige
sarong gekleed, en had het voorhoofd met breede zwarte strepen
als neerhangende franje beschilderd. De oogen hield ze stijf op
den grond gevestigd, (zonder die te mögen opslaan, dewijl dit
de zedigheid eener bruid naar javaansche zeden verbiedt), - toen
ze uit hären rijk met goud versierden tan d o e of draagstoel in
de galerij verscheen.
Na verloop van een kwartier uurs eindigde het bezoek, en
vertrok het jonge paar naar de wonirig van den Rijksbestierder,
alwaar eene groote inlandsclie partij de plegtigheid van den dag
besloot, en waar de. bruid gedurende vijf dagen, volgens ge-
bruik, moest verblijven, om daarna aan hären echtgenoot te
worden overgegeven.
De gansche festiviteit (pesta) werd natuurlijk opgeluisterd door
de keizerlijke danseressen of s e rim p ie ’s , gelijk ze aan het hof van
Solo en Djokjo- genoemd worden. Doch hare vervelende dansen
zal ik niet beschrijven. Bovendien hebben we de eentoonige
figuren en bewegingen der bedoijo’s of bedaija’s reeds gezien bij
den regent van Bandong in de P re a n g e r—R eg entschappen.
De serimpie’s van Solo en D jo k jo zijn rijk en keurig gekleed,
doch niet veel rijker en fraaijer dan de Bandongsche
bedoijo’s.
Weinige dagen na het bovengemeld diner bij den keizer,
werden we op een groot feest of p e sta genoodigd bij den on-
afhankelijken (in 1857 overleden) prins m a n g k o - n e g o r o , die den
rang heeft van kolonnel in Nederlands-Indische dienst. Hier
vonden we al de prinsen en Grooten met hunne vrouwen ver-
eenigd. De prinsessen, namelijk de ongehuwden, zaten in
een afzonderlijk vertrek, uitzigt hebbende op de groote pon-
doppo, w'aar gedanst en gespeeld werd, en waar ook de gehn\vde
vorstinnen aan de speeltafel zaten. Des morgens had ik met
den heer b u s c h k e n s de parade van het legioen van dezen prins
(800 man infanterie en 400 man artillerie en kavallerie) bij-
gewoond, en het goede voorkomen der inlandsche officieren en
Soldaten bewonderd. Het legioen, dat aan m a n g k o - n e g o r o , die
den titel draagt van p r a n g - w e d o n o (d. i. krijgshoofd), toebe-
hoort, doch door de Regering onderhouden wordt, is uitmuntend
geoefend. Zag men niet het bruin gelaat en den hoofddoek
onder den chako, men zou meenen europesche troepen voor