
In 1828 had men in den botanischen tuin te B u ite n -
z o r g met 800 theeheesters eene gelukkige proeve genomen,
en in 1854 in 5 residenten, t. w. B u ite n z o rg , K ra -
wang, P r e a n g e r - r e g e n ts c h a p p e n , C h e rib o n en B ag e len ,
14,307,768 heesters, over eene oppervlakte van 2819 bouws,
in tuinen aangeplant. Tot deze tuinen behoorden 26 fabrieken.
In gemeld jaar had men 1,547,458 Amst. ponden thee verkregen.
De allereerste proef in den gezegden tuin te B u ite n z o rg was
reeds in 1826 genomen, doch met theepitten, die uit Jap an
waren aangevoerd.
Ook een tuin van koffijboomen levert een bekoorlijk gezigt
op, vooral wanneer de aanplant slechts 5 of 10 jaren oud
is. Op dezen leeftijd toch zijn alle heesters even net en sierlijk
gestoeld en getakt, en glinsteren de helder-groene en maische
bladeren; alsof ze met glimmend was bestreken zijn. Een
koffij—heester in bloei i s , als eene bruid, met witte bloemen
versierd en met liefelijke geuren overgoten. En zulk een bruid
ziet men bijkans na elke regenbui!.. . Een koffijheester met
rijpe vruchten is als met tallooze roode kersen beladen.
De koffijboomen worden op 7 ä, 8 □ voeten van elkander in
geregelde tuinen aangeplant. Tot bescherming der jonge planten
en tevens tot beschutting der bloesems wordt gelijktijdig een
genoegzaam aantal dadap-boomen tusschen de jonge boompjes
ingeplant. De dadap trekt weinig voedsel tot zieh en hindert
dus den groei der koffijboomen niet. Ook maakt hij weinig
*
takken, maar alleen een breede doch niet zeer digte bladeren-
kroon, terwijl hij hoog opschiet ver boven de koffijboomen
uit., Hierdoor vormt hij als het wäre een regen- en zonne-
scherm te gelijk, een luchtig dak van immer groene bladeren.
Gewoonlijk draagt de koffijboom tot aan zijn 25ste jaar. Als
een tuin dezen onderdom bereikt heeft, wordt hij afgeschreven, ■
d. i. als niet meer produktief aangemerkt. In den regel bereikt
de koffijboom eene hoogte van p. m. 10 a 12 voeten; soms
echter wordt hij 20 en meer voeten hoog, en heeft hij dan een’
bijzonder-zwaren stam en dikke takken. Het hout van een’
ouden koffijboom is zeer hard en wigtig. Zijne doorgaans lijnregte
stammen dienen wel eens tot het vervaardigen van wandelstokken.
De bereiding der geplukte koffij geschiedt op twee manieren.
Men laat namelijk of de pas-geplukte vruchten in de zon uit-
spreiden, tot 'dat ze droog en zwart zijn geworden, om ze daarna
te stampen, en van het vleeschachtig bekleedsel en het binnenste
hoornvlies te zuiveren. Of wel men brengt de pasgeplukte vruchten
dadelijk in een’ pelmolen, die de boonen onmiddellijk van
haar vleeschachtig bekleedsel ontdoet en het hoornachtig vlies
(capsule) losmaakt, waarna dan de boonen in groote waterbak-
ken of reservoirs geworpen, en goed gewasschen en gereinigd
en van alle slijmachtige vliezen en vezels gezuiverd, en voorts
aan lucht en wind worden blootgesteld, tot dat ze geheel droog
zijn, om dan in de pakhuizen te worden ingenomen. De
eerste wijze van bewerking is bekend onder den naam van klon-
d o n g -a n , of de //braziliaansehe,” - en de laatste wijze onder
den naam van p le tje t- a n , of de w west—indische.”
Gemiddeld verkrijgt men van de pluk van drie boomen twee
ponden gezuiverde koffij of boonen, en van 6 pikols ongezuiverde
boonen 1 pikol gezuiverde koffij of 125 A. ponden.
Het aantal koffijboomen in de P re a n g e rla n d e n beloopt zestig
millioenen! In l8 5 4 telde menop J a v a 225,132,508 vruchtdragen-
de koffijboomen, waarvan 1,083,846 pikols koffij verkregen werden.
Gemiddeld leverde de pluk van 209 boomen een pikol koffij op.
De in d ig o - k u ltu u r (taroem-kombang) is almede hoogst-
belangrijk. De velden, hiertoe te bezigen, worden vooraf goed
bewerkt. De aanplant geschiedt met stekken, die ter lengte
van p. m. 9 duim van den moederstam afgesneden, en drie
aan drie bij elkander geplant worden, doch altijd op een’ afstand
van ruim 1 voet tusschen elk drietal stekken. De rijen,
waarin de stekken geplant worden, zijn 2 voet van elkander
verwijderd. Gedeeltelijk geschiedt de aanplant in den droogen
tijd of oostmoesson, en gedeeltelijk in den regentijd of ’ west-
moesson. Tusschen de rijen worden voren geploegd, die in den