
wa 11 g , eil zullen daartoe onzen weg over B a n d o n g liemen.
Dus njden we derwaarts terug, doch slechts op hot papier,
omdat ik factisch reeds dadelijk ran B a n d o n g naar Krawang
gereisd heb; maar om den wille van den lezer heb ik nu mijn
reisverhaal in de P re a n g e r-re g e n ts c h a p p e n niet mögen afbre-
k en , en het daarom tot aan K a ra n g -S am b o n g toe doorge-
voerd. Ik maak intusschen van de gelegenheid onzer fictieve
terugreis gebruik, om van mijne vriendelijke gastheeren, de
assistent-residenten van Sumadang en B a n d o n g , de heeren
Kin d e r en v is s c h b r v a n g a a s b e e k , afscheid te nemen.
Te B a n d o n g slaan we nu ten noorden een’ breeden zijweg in
en rijden tot het reeds genoemde L em b a n g , waar we den koffij-
pelmolen en groote koffijtuinen al vroeger gezien hebben. Bij den
heer p h i l i p p e a u , die te L em b a n g woont, worden we gastvrij
ontvangen. Hier stijgen we te paard om het gebergte Tankoe-
b a n -P r a a uw over te trekken. De naam van dezen berg be-
teekent in het nederduitsch: $ omgekeerde praauw,” en zou hem
gegeven zijn, omdat zijne configuratie en zijn lange gelijkmatig-
voortloopende rüg hem eenige gelijkenis doen hebben met
een omgekeerd vaartuig of inlandsche praauw (prahoe). Eer
we hem echter overgaan, hetgeen of te paard of per draag-
stoel kan geschieden, zullen we een’ zijner drie kraters bezoeken.
Deze kraters heeten: kawah—ratoe of koninginnen—krater, kawah-
sanang en kawah-domas. Ons bezoek geldt den eerstgenoemde.
De weg er heen is vrij steil en doorgaans zeer glad, doch
geeft telkens afwisseling, dewijl hij eerst door groote koffijtuinen
, dan weder door bosschen en struiken, en dan weder
längs schoone hellingen en woeste ravijnen loopt. Eindelijk staan
we aan den rand van den gapenden krater. Hier stijgt uit eene
kom of bekken, — van misschien 100 eilen in doorsnede en
p. m. 70 eilen diepte, en met steenen en zwavelbrokken gevuld, -
de rook uit een aantal spleten en scheuren omhoog, terwijl
op enkele plaatsen ziedende zwavel opborrelt, en een grijze stoom
uit vele kleine openingen ontsnapt. Toen ik in 1849 met een
paar reisgenooten, den krater bezocht, waren de sporen zijner
laatste eruptie nog te zien. De verwoesting, hierdoor in wijden om-
trek veroorzaakt, was geweldig, en de uitgebraakte zwavel-asch
had aan de zuidzijde van den rand een vrij groot gedeelte van
het woud terneergeworpen. Daar lagen honderden van krachtige
boomen als riet ter aarde geslagen, en de heete asch had er
eemgen verkoold, en anderen met een wit kleed als met een
lijkwä overtogen. Lang bleef ik met mijne togtgenooten dit
tooneel van verwoesting zwijgend aanschouwen, en de majesteit
rondom ons stemde ons tot heiligen eerbied. O ! de mensch
voelt zieh zoo klein en zoo nietig, als hij zulke krachten ziet,
en het is alsof de natuur zelve in het gevoel van diep ontzag
schijnt te deelen. Toen we daar zoo stonden, scheen de plegtigste
stilte te heerschen! Geen boom scheen zieh te bewegen, geen
blad zieh te verroeren, — geen vogel liet zieh zien, en geen
insekt zijn gegons of schel geluid verneinen. Alles zweeg, -
alles was als het graf zoo stil,.. maar alleen de afgrond brulde,
de krater dampte en braakte zijne fumarolen, de zwavel huilde
en loeide in de diepte, en een onderaardsche donder rolde dof
en rommelend voort! . . .
We dalen nu weder af naar het punt, vanwaar we daar
straks zijn opgestegen. We trekken een voorgebergte van den
6433 voet hoogen T a n k o e b a n -p r a a u w over, en bevinden
ons in de met 143,174 zielen bevolkte assistent-residentie van
den eersten rang of der eerste klasse:
K R A W A N G .
De weg daalt thans sterk naar beneden, en weldra passeren we
lano's een smal gegraven kanaal, zien den rhododendrum aan den
stam van honderd hooge boomen bloeijen, terwijl duizend berg-
bloemen ons haar geuren tegenwaaijen, en bereiken het 1812 voet
hooge T e n g e r-a g o n g . Daar woont in een groot landhuis de
eigenaar der vrije kraw an g sch e la n d e n , de heer t . b . h o p p