
kanaal of in grootere kuilen bijeen te doen loopen. - Om ons
te doen zien, lioe zacht en week de modder rondom hen was,
staken ze er hier en daar lange bainboezen in , die in een
oogenblik, en zonder eenige moeite en slechts met eene band
geduwd, in den poel verdwenen. De modder, zeiden ze, -
ofsclioon het scheen dat hij kokend—heet moest wezen, — was
volstrekt niet warm, en inderdaad bewees de proef, die
we op verscheidene plekken van dit modderveld nemen konden,
dat ze de waarheid zeiden.
De bassins of kommen der beide hoofdwelleu zijn naar gissing
6 ä 7 eilen in middellijn, en in den regentijd of west-moesson
moet de werking nog veel sterker zijn, dan we ze nu gezien
hebben.
Op onzen terugtogt rijden we naar de dessa M e la ti-d a r a t
in bet distrikt M an g g a r. Daar, zeggen de inlanders, is bet
m e rap i of heilig vuur, dat eens de soeboenan van K a lie -D j ogo, -
van wien we liooger als een’ der mede-böuwheeren van
D emak’s missigbiet reeds gesproken hebben, V-i deed ontstaan,
of dat op zijn verzoek en bede ontstond. De soeboenan was,
naar luid der legende, op een’ togt door deze streken doornat
en koud geworden en stak op dit plekje zijn’ wandelstaf in
den grond. En zie, daar rezen vlammen uit den bodem op
en verwarmden hem! Inderdaad ziet men hier op een piek
van misscbieu 6 ä 7 voet in diameter kleine vunrvlammen,
die gewoonlijk ter hoogte van een’ halven voet opstijgen, doch,
volgens berigten, wanneer er vele regens vallen, soms eene
hoogte van twee voeten zouden bereiken. Meermalen echter
schijnt het vuur uitgedoofd en bespeurt men geene vlammen.
In dit geval is het voldoende de bovenste zwarte aarde of
bovenste korst een weinig te roeren, en er een brandend papier
bij te houden, waarop dan dadelijk weder vlammen ontstaan.
Eenige bladeren en dünne takjes van den bamboes-struik, die
we in de vlammen wierpen, werden dadelijk verteerd. De
inlanders naderen dit plekje met offeranden van bloemen en
vruchten, en houden het natuurlijk voor heilig.
In de naaste omgeving van M e la ti- d a r a t ziet men een
tweede merapi, dat de inlanders doedo noemen.
De natuurverschijnselen, die ik zoo even beschreven heb, zag
ik in 1847 -of 1848, toen de heer v a n k e r v e e , thans haven-
meester te A n je r in de residentie B an tam , nog assistentresident
van Demak en G ro b o g an , en te Po e rw o d ad ie
mijn gastheer, was. Op den weg, dien ik met hem naar
Koewoe reed, passeerden we het distrikt Selo, en inaakte
hij tnij opmerkzaam, dat we ons nu op een terrein van
S o e rak a rta bevonden, en wees mij tevens in de verte de
vorstelijke grafplaatsen van het beroemde Mataramsche huis.
De reden van deze vreemde enclavering, waardoor midden in
het grondgebied der residentie Samarang zieh een distrikt
bevindt, dat aan den keizer van S o e ra k a rta behoort, ligt
voor de hand. In 1830 namelijk, toen, na 5 jaren hardnek-
kigen strijd, de opstand, welken diepo-negoro verwekt had,
eindelijk gedempt was, werd het landschap Po e rw o d ad ie aan
het nederlandsch gebied toegevoegd en bij de residentie Samaran
g ingedeeld. De keizer van S o e ra k a rta verzocht echter
het distrikt S e lo, in het landschap P o e rw o d ad ie gelegen,
te mögen behouden, omdat daar de oude astana of grafplaats
is der voormalige Mataramsche dynastie.
Van Poe rw o d ad ie begeven we ons nu naar de afdeeling
S a la tig a , en rijden dus den afgelegden weg terug, passeren de
stad Samarang nog eens, en gaan in eene zuidelijke rig-_
ting voort. Niet ver buiten de stad begint de grond te rijzen
en al meer en meer bergachtig te worden. De karbouwen
staan weder overal gereed, om als trouwe bondgenooten der
postpaarden het rijdtuig op te trekken. Op de eerste belang-
rijke hoogte gekomen, wenden we het hoofd om en hebben
een prächtig panorama voor ons. Däär ligt diep in de laagte
de stad Samarang met hare vele huizen, torens, boomen en
kampongs, en over haar heen de reede en hare schepen! Dit