De reis van T ja n jo r naar Banclong is uiterst indrukwekkend.
Hier eerst begint inderdaad de heerlijkheid der Pre an g e rlanden.
Beeds van B u ite n z o rg af tot aan den P o e n tja k en
van den P o e n tja k tot aan T ja n jo r is de togt verrukkelijk,
maar de weg van T ja n jo r naar Bandong legt den reiziger
de getuigenis op de lippen, dat er geen schooner land ter
wereld zijn kan dan de Prean g e r-lan d en . Iiet is alles schoon
en heerlijk en betooverend, wat men ziet, en ieder berg en
henvel, en elke vallei of dal schijnt u toe te roepen: % körn
hier wonen! — kom hier wonen! ” Zoo ver het oog r■eiHk1t,
ziet men inderdaad niets anders dan groenende bergen, lagchende
vlakten, bruisende rivieren, steile rotswanden, donkere ravijnen
en statige wonden; en overal rijke, overdadige vruchtbaarheid
van den bodem, weligen plantengroei, golvende rijstvelden, glin-
sterende koffijtuinen, sehoone theeheesters in duizend lijen,
en tallooze indigostruiken. Overal trotsche boomen, waaraan
een wereld van parasiten leeft, p eeuwen-heugende woud-reuzen,
met bloeijende orchydeen en krachtige lianen liefelijk omkranst
en kwistig behängen! Overal waterspruitjes, klaar en door-
schijnend, vonkelend van frischlieid en helderheid! En overal
bloemen in het wild, - aan de Hellingen - aan de heuvelen -
aan de rotsen - aan de struiken - aan beekjes en stroompjes -
aan heesters en takken - in kloven en scheurenjp- op grasperken
en zoden - aan wegen en voetpaden, - overal bloemen, overal
gelukkige kinderen der lieve natnur! ........ En deze lusthof, —
dit Dorado der schepping, - dit bevoorregt plekje gronds, waar
eenvoudige door de opium niet bedorven, goedaardige, zachtzinnige
en schuldelooze bergmenschen (orang-goenong) rüstig en vreed-
zaam zamenleven, - dit lustoord is onlangs door de regering
voor de Europeanen ter bewoning opengesteld, zoodat men nu de
roepstem van berg en dal: ,/kom hier wonen!” gretig volgen mag.
Al voortgaande. en al verder en verder körnende, ontsluijeren
zieh al meer en meer de liefelijkheden der tropische natuur.
We gaan de vlakte van Maleber door en S o ek am an trie
voorbij, en naderen den 5029 voet hoogen berg H a lim o e n ,
de diepe rivier T jiso k k a n , en wijders den kleineren stroom
Tjihea. Over beide wateren zijn thans amerikaansche bruggen
geslagen. In vroeger jaren werd men over de T jiso k k a n , wier
bedding mim 150 voet beneden de rotsige oeverwanden ligt,
met eene pont of sassakh overgezet, en trok een span bufiels
het rijdtuig door de bedding der Thihea. Wammer echter
laatstgemelde ondiepe rivier door vele regens, en door berg-
stroompjes, die zieh er in ontlasten, hoog gezwollen was, kon
men ze niet passeren, en moest men eenige uren wachten tot
dnt: het overvloedige water door de breede rivier T jita rum
was opgenomen.
Even voorbij de T jih e a stroomt de krachtige T jita rum ,
die ik daar pas noemde. Niet ver van de overvaart komt
ze uit haar tunnel, S a n g ia n -T ik o ro genaamd, waardoor ze
20 minuten lang stroomt, te voorschijn, en stuwt nu hare
wateren tusschen hooge bergen, die lagchend op haar nederzien,
dan eens kalm en effen, en dan eens woest en onstuimig, naar
zee. Een pont brengt ons aan hare overzijde, waar een vierspan
buffels het rijdtuig ongeveer 250 voeten hoog zwoegend optrekt.
Een zesspan goede bandongsche paarden komt dan voor den
wagen in ’t gareel, en vliegend passeren we nu de theetuinen van
het lief'elijke Bad j a - Me n d a l ah. Langzamer rijden we längs
hooge en steile wanden van trachiet, - met wild geboomte be-
groeid en met duizend lianen en parasiet-wortelen gedrapeerd, -
en längs en over den berg M is s ig h ie t, (dus geheeten, omdat
hij eenige gelijkenis heeft met een muhamedaansche moskee of
missighiet,) en verder längs de kalkbergen of kalkrotsen Karang-
P a r a n te n en P a n d ja n a , die er spookachtig als tooverkastee-
len of oude riddersloten uitzien en vooral bij maanlicht door
reuzen en berggeesten bewoond schijnen. Daar voorbij rust het
oog hier en elders op frissche meren en waterplassen, die als
groote diamanten, door het omringend groen .als in een’ rand
van smaragd gevat zijn. De 5 grootere meren in de P re an g e r-
B eg en tsc liap p en zijn raadselachtig, daar ze zonder. afvoer of
toevoer van water schijnen. Een dezer meren vindt men ten