worden. Deze boom staat teil zuiden van de opzieners-woning,
en zijn’ oorsprong schrijft men aan een Iloofd van de klip
D ab a r toe, die daar begraven ligt, en boven wiens graf de
boom opgekomen, ja zelfs, volgens het sprookje der inlan-
ders, uit den navel van den overledene gesproten is.
Yoorts worden er ook nog bij de kamer, de dispens (dessert-
kamer), de keuken en de badkamer van de opzienerswoning
ofteranden geplengd.
Na afloop van het waijang-spel in de bollong, wordt het
bekende in het vogelnest-pakhuis staande duivels-bed (het-
welk sedert onlieugelijke tijden bestaat, en waarin het bijge-
loof den zetel heeft gevestigd der gezegde vorstin njai k id o o l ,
die de Vogelnest—klippen zou beheerschen,) door de to e k a n -
gedong of huisbewaarster met eenige zijden en andere kleedjes
behängen, terwijl zelfs een kapspiegel tegen de hoofdkussens
geplaatst wordt, Deze taak mag door niemand anders dan
door haar verrigt worden. ■— Gedurende den pluktijd, en
zoolang er vogelnestjes in het pakhuis zijn, wordt dit bed
om de acht dagen, en wel op iederen donderdag, schoon
gemaakt, terwijl er dan tevens bij geofferd wordt. De toekan-
gedong ontvangt, op elken markt- of passerdag 10 duiten voor
den inkoop van al hetgeen er bij het offeren noodig is.
Nadat het bed belioorlijk in orde gebragt en behängen is,
worden er lampjes bij aangestoken, en bloemen, vruchten enz.
met bijzondere eerbewijzingen (menjembah) er voor geplaatst,
in de veronderstelling, dat njai k id o o l zieh in dit bed bevindt,
Dan zegt de toekan-gedong in het hoog-javaansch: v Op last
van mijnheer den opziener breng ik hier eten voor u —
waarop de toekan-gedong zelve het antwoord geeft: //Ja, ma
(moeder) toekan-gedong, zeg aan vader, mijnheer, dat ik
voor het eten, dat hij mij gezonden heeft, mijn’ dank betuig.”
De toekan-gedong vraagt wijders, voor het bed zittende, aan
njai k id o o l , of zij er genoegen in neemt, dat men vogelnestjes
zal gaan plukken, en of zulks zonder ongelukken zal mögen
geschieden, - welk verzoek gewoonlijk met n ingie” (ja) beantwoord
wordt. Onder dit alles blijft de toppeng in de feest-
loods, naast het pakhuis, tot den volgenden morgen voortspelen.
Op dien morgen (zaturdag) begeven zieh de Hoofden met hunne
ondergeschikten naar hunne klippen, voorzien van de reeds te
voren vervaardigde ladders, ten einde de verdere toebereidselen
te maken om binnen de klippen te komen. Deze geheele dag
wordt nog met toppeng-spelen doorgebragt, en des avonds opent
zieh het eigenlijk feest in de feestloods zelve, bij welke gele-
genheid de gamlang (1) speelt, en een paar ronggings (danseressen)
eenige dansen uitvoert. De danseressen wenden zieh
altijd met het aangezigt naar het vogelnest-pakhuis, en zulks
ter eere van njai k id o o l .
Intusschen wordt het eten voor de te geven sedekah aange-
bragt, en nemen de wedhono (distriktshoofd of Demang), de
m a n trie (Secundus van den Wedhono), de Schrijver en de
Hoofden der klippen, met hunne ondergeschikten, in eenen kring
bij den maaltijd plaats, zettende de schrijver zieh aan het hoofd
van den disch, alwaar hij onderscheidene toasten op het wel-
gelukken van den pluk instelt.
Na den maaltijd wordt er amfioen geschoven, en vermaakt men
zieh verder tot middernacht, wanneer het feest besloten wordt.
Des zondags gaan de Hoofden nog eens naar hunne klippen
terug, en worden, indien de zee kalm is, de ladders verlengd,
ten einde den ingang der holen te kunnen bereiken, en uit
(1) Er zijn verschillende G a m l a n g -C o n c e r t e n , als de Gamlang-Salindro,
Gamlang-Gansa, Gamlang-Kaijoe enz. De Gamlang-Salindro bestaat uit velerlei
instrumenten, en. gelijkt eenigzins op de oude Stocatta of het Harmonicon. De
Gamlang-Gansa is een Harmonicon met 18 houten klavieren (toetsen) in een’ bak
of trog. De Gamlang-Kaijoe heeft 19 metalen klavieren. Nog drie dergelijke
instrumenten, maar opvolgend kleiner, hebben 5 tot 7 metalen klavieren, en heeten
Saron, Demong en Selantam. Op een’ legger of rak ziet men doorgaans 10 kleine
zoogenaamde gongs of bekkens; een groote gong is horizontaal geplaatst, en twee
insgelijks groote gongs hangen aan een houten raani, waarin ook een smalle trom
hangt. De beide hangende gongs en de trom vormen de bas—toonen. De toon wordt
aangegeven door de rabab of ovale viool met twee snaren, die even als de violoncel
bespeeld wordt. Soms vergezelt de orchestmeester de gamlang—muzyk met zijn
eentoonig en weinig melodisch gezang, welks inhoud gemeenlijk een lofdicht is op
een’ of anderen ouden Javaanschen held.