
en den titel van: P a n g h e ra n g D ip a ti m a n g k o e - n e g o e o . In
1795 overleden, is hij steeds in zijne onafhankelijke waardigheid
door zijne nakomelingen tot heden toe opgevolgd.
Uit deze körte trekken blijkt tevens, hoe klein het weleer
zoo groote rijk van M a ta r am , hetwelk bijna geheel J a v a
besloeg, in slechts 18 jaren tijds geworden is. Maar het was
bestemd om nog kleiner te worden. Onder het bestuur van den
Gouverneur-Generaal d a e n d e l s verloor het weder eenige landen
in Kadoe en in de omstreken van S a la tig a , Grobogan
en Bl ora; onder het Engelsch tusschenbestuur, weder eenige
landen in Kad o e , en in P a t j i ta n , en de distrikten B lo ra
en W o n o so b o ; en, na de overwinning op d i p o - n e g o r o ,
ook die landschappen, welke onder den naam van de nieuwe
R e s id e n tie n bekend zijn.
En thans verlaten we D jo k jo k a r ta , — nemen den weg naar
K ad o e , passeren een vervallen lustslot, R a d ja -W in a n g o n
geheeten, en de 1 innen van nog een vervallen lusthuis of
jagtslot, en komen weldra te Tempel. De omstreken zijn hier
aangenaam, en een Europeesch landhuis in de verte laat zijne
witte muren door het immer groen geboomte schemeren. Het
zes-span, dat we voor den wagen hebben, is een vorstelijk zes-
span. Dewijl namelijk de weg van D jo k jo naar de grenzen
van Kadoe geen groote postweg is, zoo zijn er dns ook längs
dien weg geene gouvernements-postpaarden, maar sultans-paar-
den, of partikuliere paarden van den sultan van D jo k jo , ge-
plaatst. Met deze sultans—paarden dan rijden we tot aan de
gezegde grenzen, en bekomen daar om dezelfde reden regents-
paarden, d. i. de partikuliere postpaarden van den regent van
Kadoe. Nu passeren we nog eens den ons bekenden prächtigen
tempel van B o ro b o d o r, en bewonderen deze majesteit
met nieuwe verrukking. Heerlijk ligt hij daar nog in de
liefelijke dreven, ofschoon zijne priesters verdwenen zijn, zijne
altaren niet meer rooken en de eeredienst zijner goden is uit-
geroeid! Weldra bereiken we nog eens Magelang en Ambarawa,
en rijden dan naar Samarang door, om van daar längs
den grooten postweg onzen togt oostwaarts voort te zetten. We
passeren noodwendig nog eenmaal Demak, dat we reeds be-
zocht hebben, gaan over de rivier T a n g u la n g in g , en komen
15 November 1852 op het grondgebied van de met 398,180
zielen bevolkte residentie: ,
J A P A R A .
De eerste plaats, die we in deze residentie binnenrijden, is
het oude Ko ed o e s, eene ruime en sterk-bevolkte negonj,
prijkende met vele goede huizen, een groot plem en een’
fraaijen dalm. De vriendelijke regent noodigt ons ten zijnent,
en bewijst ons met zijne even vriendelijke raden-aijoe gulle
gastvrijheid. Met hem bezoeken we een’ alouden tempel, merk-
waardig om zijne bouworde en om de onde grafplaatsen, die
hem omringen. Tot zijnen bouw heeft men zoogenaamde roode
klinker- of straat-steenen gebezigd, en moet men dns, ten
dage zijner stichting, de kunst om klinkers te bakken, en die
klinkers met kalk of cement aan elkander te hechten, reeds
van de Europeanen geleerd hebben. De oudste ruinen namelijk
op J a v a vertoonen ons geene andere steenen, dan die door
de vulkanen uitgeworpen en in de bergrivieren talloos ge-
vonden worden, en dns trachyt- of baksteenen. Deze^trachyt-
steenen noemt men in midden-J a v a : „ batoe-bras,” en m
den oosthoek van J a v a : „ batoe-gombong” of „batoe-tjoening,”
of, wanneer ze tot tempelbouw gebezigd zijn, „ batoe-
gilang.” Zulken batoe-bras of trachyt-steenen werden, gelijk
we zagen, tot langwerpig-vierkante stukken van gelijke lengte,
breedte en dikte gebeiteld, en, zonder kalk of cement, los en
zoö kunstmatig op elkander gelegd, dat ze elkander immer
klemmen, ondersteunen en dragen moesten. Alleen ^de oude
tempel van Koedoe s, de oude kraton van M o d jo p a h it, en
de tempel te J a b o in B ezoekie , en enkele anderen zijn van
straatsteenen of gewone metselsteenen gebouwd, en mögen dus