
thanste Ngrowo), ontvangt ons gastvrij in zijne fraaije en ruime
woning, en met hem steken we naar N o e sa -K o em b a n g an over,
waar we te K a ra n g -b o llo n g (niet te verwarren met K a r a n g -
b o llo n g in Bagelen) aan wal stappen. Hier vinden we eene
kleine bezetting, en bewonderen den arbeid, die er (1852) verrio-t
wordt. Men is namelijk bezig, om eene der groote, breede
en hoog—uitstekende rotsen tot eene forteres in te rigten, even
als de Engelscben met de rots van G ib r a lta r gedaan hebben.
Reeds waren er eenige gangen en galerijen in de rots uitgekapt,
waarin men regtop gaande wandelen kon. Het geheel beloofdl
een geducbt kasteel te zullen worden, welks gesehnt den ingang
der zeestraat zal kunnen bestrijken, en, in geval van oorlog,
aan elk vijandelijk schip de nadering beletten.
We zouden lust hebben, om, regt over het eiland heen,
längs den in 1829 of 1830 door den lnitenant v a n b a n i s e t
aangelegden weg, van het oostelijk punt K a r a n g -b o llo n g het
tegenovergestelde uiterste westelijke punt, B a n tin g -M a ti ge-
naamd, te bereiken. Doch die weg is sedert niet onderhouden,
en dus tot een bijna onbegaanbaar voetpad geworden , loopende
door boseh en kreupelhout en over zeer heuvelachtig terrein. We
doen dus de reis liever met het zeilvaartuig van onzen gastheer,
- en nu drijven we straks, in gezelschap van den heer
n o o b d z i e k , den kapitein der genie (thans majoor) jonkheer
g e v e e s en wijlen den kapitein der infanterie h e n t z e , - uren
lang door een liefelijk kanaal, hetwelk de natuur gevormd en
aan beide oevers met welig groen en wild geboomte omzoomd
heeft. Deze togt is uiterst aangenaam. Het water is zoo stil
en effen als een spiegel, en hier en daar naderen de beide oevers
zoo digt, alsof ze elkander de hand wilden reiken! Men kan
het verlangen bijkans niet weerstaan, om uit de sloep te springen
en een bad te nemen, maar de vele kaaimans, die zieh hier
ophouden, maken het onraadzaam om ons dat genot te gunnen.
We zijn ookniet ver van de Rawah-Boaija, d.i. krokodillen-meer
of kaaimans-water! ---- Weldra verändert het tooneel, en stevenen
we de K in d e rz e e in , die we overvaren, om er drie
kampongs te zien, die geheel boven het water op palen gebouwd
zijn. Het zijn visschers-dorpen, aan de moerassige oevers der
Kin d e rze e aangelegd. Ze heeten T jip a ta t, K a ijo e -m ä ti en
P e n ik e l, en staan op modder—platen of modder—banken, die
bij. laag water droog vallen, doch bij hoog water door de zee
overspoeld worden. In een dezer kampongs* t. w. te P e n ik e l,
moesten we overnachteu. Ze zijn in der tijd door zeeroovers
aangelegd, gelijk ik straks verhalen zal.
Waarom de K in d e rz e e , eigenlijk een baai of zeeboezem,
haar’ vreemd-klinkenden naam draagt, kan ik niet zeggen,
en heeft mij ook niemand kunnen verklären. Is het misscliien
omdat ze zoo klein is dat men overal hare oevers ziet, en,
in vergelijking met de eigenlijke zeeen, een // kind der zee” kan
genoemd worden P Van v kind—der—zee” zou de zamentrekking
//kinderzee” gemakkelijk zijn. De inlanders noemen haar s e g a ra -
a n a k - a n , - segara is javaansch en beteekent //zee” , en
an ak—an is maleisch en beteekent //kinderlijk,” - dus: kleine
zee of binnenzee. — ln 1721 werd in deze baai of zeeboezem
de paarl-vissclierij beproefd.
Des anderen daags bereikten we B a n tin g -m a ti. Deze piek
is onbeschrijfelijk aangenaam en bekoorlijk op een vrij hooge
rots p. m. 200 voeten boven de zee gelegen, en heeft door
deze hare ligging zoowel als door hare omgeving een geheel
romantisch voorkomen. — B a n tin g -m a ti beteekent: doode
wilde koe. B a n tin g of b an ten g is: wilde koe, en m a ti
is.s dood. Volgens anderen is de naam: b e n tin g -m a ti, dus:
dood (vervallen) b lo k h u is of re d o u te , omdat hier een redoute
met aarden wallen tot afwering der zeeroovers gestaan heeft, waar-
van de sporen nog zigtbaar zijn. R edouie of b lo k h u is wordt
door de inlanders b e n tin g genoemd. B e n tin g is eigenlijk:
aarden wal. — Het vaarwater is op dit punt slechts 100 roe-
den breed, doch wordt buiten den hoek van het eiland (N o e sa -
Koembangan) dadelijk zeer wijd. In het midden steken 3 a 4
hooge rotseh boven dat vaarwater u it, als waren ze de wachters,
die de monding of den ingang moeten verdedigen van het na