
Toen naderhand in 1618 het rijk van P a d ja n g door den
sultan van Mataram was ingenomen, werd door dezen de
geestelijke en vorstelijke waardigheid van Grisse of G irie
definitief afgeschaft, en het wereldlijk bestuur der landstreek
verdeeld tusschen twee regenten, met name k e r t o - l e k s ö n o en
K ia i POESPh-NEGÖRÖ.
En thans komen we aan de traditie van het h e ilig e g ra f
van G irie . De kleindochter namelijk van wijlen gemelden
soehoenan p r a b o e - s a tm o t o , met name n ja i a g e n g , - bij-
genaamd k a b o e n a n (afgeleid van het javaansche woord b o en ,
hetwelk // dauw” beteekent), dewijl ze gewoon was sub dio
of onder den blooten hemel te slapen, - de gedachtenis haars
grootvaders willende vereeuwigen, deed bij zijn graf op den
heuvel G irie eene moskee bouwen, en, toen deze gereed was,
de piek of lans van s a t m o t o , - die zijne afstammelingen als ‘ po e-
saka-lans of erf-lans naar vorstelijke gewoonte getrouw en als
een heilig erfdeel bewaard hadden, - derwaarts overbrengen en
zorgvuldig in de moskee bewaren. Doch s a t m o t o ’s kleinzoon ,
soehoenan p r a p e n , droomde weldra, dat hij van wijlen den over-
ledenen s a tm o t o last kreeg om van de erilans twee krissen te
vervaardigen. Dien droom als eene hoogere openbaring beschou-
wende, (gelijk de bijgeloovige inlanders vaak gewoon zijn te
doen,) ontbood hij den beroemden javaanschen smid (empoe of
hempoe) s o e r o van Toeban in de residentie Rembang. De
eerste der beide van de lans vervaardigde krissen, die - naar
s o e r o , den smid, — // Soero—Angoen—Angoen” genaamd was,
werd in den tempel te G irie geborgen, en is steeds als heilig
aangemerkt, zoodat niemand ze ooit heeft durven dragen of ge-
bruiken, en zelfs de javaansche keizer m a n g k o e - r a t , die ze
omstreeks het jaar 1603 naar S o e ra k a rta deed breiigen, ze
niet durfde aanroeren, en zijn opvolger ze in 1670 dadelijk
weder naar G ir ie terugzond. Sedert is ze weder in het bin-
nenste van het grafmonument in eene ijzeren kist gelegd en
wordt er tot heden toe bewaard.
Omtrent de tweede kris, die K o lo -m o e n je n g genaamd werd,
weet men, dat ze door de erfgenamen van s a tm o t o gedragen en
eindelijk is verloren gegaan.
Yolgens eene variant-legende of t j e r i t r a was het erfstuk van
G ir ie een wandelstok (tongka t) van den bovengenoemden
Raden n g a l im a t , zoon van m a u l a n a - i s h a k .
De bovengemelde m a l ik - i b r a i i im , een der Islamitische zendelin-
gen van T je rm ie ’s koning, is in de groote astana van Grisse
begraven, en een monnment van mariner praalt op de plaats,
waar zijn gebeente rust. In zijne //reis over J a v a , Madura en
B a li” heeft de Heer Dr. v a n noevEii eene beschrijving van dit
praalgraf gegeven en er eene fraaije teekening van bezorgd.
Merkwaardig zijn te S o e tjie , in het distrikt P e tam b a k a n ,
op een’ afstand van ongeveer 2 uren gaans van G ris s e , de
bekende kalksteengrotten, die de natuur in den rotsachtigen
bodem gevormd heeft. Het zijn donkere gewelven, waarin het
daglicht nimmer door kan dringen, en duizenden van vleder-
muizen wonen. Een dezer gewelven, waarvan het aantal tot 34
opklimt, en waarin men soms ook de beroemde S a ro n g -b o e ro n g
of vogelnestjes vindt, heb ik in 1843 bezocht in gezelschap
van wijlen den Heer k e u c h e n i u s , toen assistent-resident van
G risse , later resident van Rembang. De beschrijving, die
we hooger van de grot G ow a h -ä b a r gaven, is ook grootendeels
voor de onderaardsche holen van P e tam b a k a n geldend. Overal
spelonken, kamers, portalen, gangen, fantastische bogten en hoeken,
en vaak ruime zalen en galerijen. In sommige dezer zalen zag ik
geheele rijen van salpeter-bedden, die hier reeds in 1796 zijn
aangelegd, en zieh in goed-onderhonden toestand bevonden. Ze
schenen zoo vele graftomben, die op dooden wachtten of nog
pas een lijk bedekten. Ieder bed, ongeveer 1 a 1 | voet boven
den beganen grond verheven, had een lengte van p. m. 8
en eene breedte van p. m. 3 ä 4 voeten, en was met versehe
zwarte aarde bestrooid. Het gansche tafereel had iets sombers,
iets dat aan katakomben, aan dood en graf, deed denken.
Intusschen kon ik van de salpeter-bereiding geen getuige
19*