
bij hun overlijden, in tijgers of kaaimans verhuisd zijn en onder
de gedaante van deze dieren op aarde voortleven. Yan daar
die offerauden van rijst en vruchten, die men in gevlocliten
korfjes bij eenige dessa’s, waar zieh tijgers in de nabijheid op-
liouden, op bamboe-staken geplaatst vindt, - en van daar die
offeranden, die men des avonds op kleine vlotten, - van twee
aan elkaar verbonden en 1 voet lange stukken van den pisang-
stam (k e d e b o n -p is a n g ) vervaardigd en door een lampje (plita)
of brandend kaarsje van gele was (lilin g ) verlieht, - in de
rivieren drijven ziet! Deze offeranden zijn voor de tijgers en
kaaimans, d. i. voor de familie of de leden der familie, die
de eenvoudige inlander gelooft onder de vreeselijke bewoners
der bosschen en wateren te hebben. De inlander gelooft eigen-
lijk aan alles, en dus ook aan de metempsychosis of de leer
der zielsverhuizing van P y t h a g o r a s en der Bramineu, gelijk hij
aan zijn’ cultus der Halve-Maan Polytheisme en Eeticisme paart,
en aan zijn geloof aan den Koran het geloof aan booze geesten,
spoken (hantoe of p o n tia n a k ) eu dewa’s of geesten, en
aan bezweringen en de kracht van amnletten of talismans (djimat).
Hij is inderdaad nog in vele opzigten de oude heiden van J a v a ,
overgegeven aan idolatrie en ikonolatrie en aan het grofste dwaal-
begrip! Een tijger, die de dessa’s ’s nachts bezoekt, is misschien
een lid der familie van een’ der dorpelingen, en wordt niet eer
gejaagd en gedood dan nadat hij iemand uit de dessa, of
wel een’ karbouw, dien trouwen en onmisbaren vriend van
den landbouwer, weggevoerd en verslonden heeft. Nu is hij
geen bloedverwant, geen goede tijger, - maar een vreemde en
booze tijger, die gedood moet worden!... En zoo lang ook een
kaaiman (boaija) , die zieh bij eene dessa in de rivier ophoudt,
niemand in den vloed heeft weggesleept, zal hem doorgaans
door de inlanders geen leed geschieden. Hij heeft familie, een’
bloedverwant, in de dessa; hij is de grootvader of grootmoe-
der, de broeder of zuster of aanverwant (soedarah) van een’
der ingezetenen, en de inlanders durven gerustelijk in zijne nabijheid
baden, zonder eenige vrees voor het verscheurend mons
te r!... Weldra wordt hij de kaaimau der dessa, de goede genius
der inwoners, die als een vriend behandeld en met het ingewand
der geslagte karbouwen, sehapen of geiten of met doode honden
of andere dieren gevoederd wordt ! Spoedig ook kent de kaaiman
de dessa en al hare bewoners. Hij ziet de mannen en vrou-
weu en kinderen van het dorp dagelijks en den ganscheu dag in
zijn élément en digt bij hem baden, — maar hij kent ze en
sleept niemand weg, en noch zijn verschrikkelijke muil, noch zijn
krachtige staart zal hun eenige woud of leed toebrengen. // Maar
(zeggen de inlanders) zou een vreemdeling of iemand uit eene
andere dessa hier komen baden, — dan zal die quidam dra
in de maag van het ondier verdwijnen!” En tot staving van
dit beweren hebben ze honderd voorbeelden aan te halen!...
Speciaal echter is ééu der kaaimans van het Grati-meer een
n'oed vriend der aan den oever in de dessa G ra ti wonende
dorpelingen, die ziph trouwens dan ook, volgens de legende,
wel zeker als van zijne familie beschouwen kunnen, daar Inj
leeft in eene plaats, die eens de dessa K lin d o e n g a n was,
en dus hier als oude ingezetene t’huis behoort ! Voor
500 of 600 jaren toch (hoorden we) zijn de menschen van
K lin d o e n g a n kaaimans geworden, en onder die menschen
waren er zeker wel die familie-betrekkingen in de dessa
G r a ti hadden, - en alzoo zijn de kaaimans van G r a ti, als
voormalige k lin d o e n g a n n e rs , stellig met de dorpelingen
van G ra ti verwant! — Eén der kaaimans dan van G r a ti,
zeide ik , is een bijzonder-goed vriend der menschen bij het
meer, en wordt zeer eerbiediglijk k ia i, d. i. grootvader, ge-
îioemd. Nog meer bijzonder is hij met een’ ouden man bevriend,
die hem oproept, » als er reizigers bij het meer komen en er
dus iets voor hem (boaija) te verslinden valt. Op een vlotje
van den pisang-stam wordt dan een hoen of eendvogel vastge-
bonden, en de oude man vaart in zijn klein praauwtje of
d joekon van den wal, en zet het vlotje op een paar vademeu
afstands te water. Nu roept hij, op langzamen en zangerigen
toon, den kaaiman toe, - hem aansprekende met den naam