waarts nedergebogen en in bet kelkje der bloem gedrukt! ___
En nu ziet men in den tuin te B u ite n z o rg , en op het land-
goed P o n d o k -G e d e h van wijlen den heer Graaf v a n d e n
bosch, prächtige vanille-ranken, met groote trossen van vruchten
beladen. De inlandsche tuinlieden, van het geheim onderrigt,
weten elken bloesem met groote naauwkeurigheid te doen be-
vruchten, en zijn hierin reeds zod geoefend en ervaren, alsof
ze van kindsbeen af niets anders gedaan hadden.
Als de boonen der vanille haar’ vollen wasdom hebben,
worden ze geplukt, en tusschen flanel in platte manden (te-
tampa’s) van gevlochten bamboes naast elkander gelegd. De
gevulde manden worden met andere manden, evenzeer van gevlochten
bamboes, toegedekt, en dan op rakken van latten of
planken nedergezet. Nu komen de boonen in zekere stoving
of broeijing, en verliezen langzamerhand liare groene kleur.
Door deze broeijing wordt ook de aroma sterk ontwikkeld. De
boonen krimpen meer en meer in , en worden eindelijk ge-
heel droog en zwart, waama ze uit de manden genomen en
in blikken doozen of kokers goed en luchtdigt gesloten worden.
De groeikracht der vanille-rank is bijzonder groot. In weinige
weken bereikt ze den top van den boom, aan wiens stam
ze geplant mögt zijn. Haar hoofdvoedsel schijnt ze door hare
zuigers, waarmede ze zieh aan boom>of staak vastklemt, en uit
de lucht, tot zieh te nemen. Als ze ouder wordt, schijnt ze ook
de aarde niet meer te behoeven. De stam sterft bij den wor-
te l, of liever ze rukt zelve liaren stam uit den grond, en laat
hare wortelen en het benedenste gedeelte van hären stam ver-
droogen en verdorren. De jonge van de hoofdrank voorzigtig-
lijk afgetrokken of afgescheurde spruitjes of loten groeijen spoedig
en welig op. In mijnen bloementuin te B a ta v ia had ik twee
jonge spruitjes bij een’ kaneelboom geplant, en na verloop van
eenige maanden hadden ze zieh geheel van den boom en zijne
takken meester gemaakt, terwijl nog bovendien eenige ranken,
die zieh niet schenen te kunnen hechten, los längs kruin en
twijgen naar beneden hingen. Ook de bloesems zetten zieh zeer
spoedig, en vormen een’ tros of tr its, even als de kamper-
foelie-bloesems en peulvrucht-bloesems. Met alle rankgewassen
heeft de vanille ook dit gemeen, dat ze zieh als door instinkt
en als het wäre met zeker overleg uitstrekt naar de voorwer-
pen, waaraan ze zieh hechten kan, en dat het teedere kruintje
harer loten en spruiten zieh zoo lang in de rigting dier
voorwerpen beweegt en vooruitdringt, tot dat de zuigers zieh
er ,aan kunnen vastklemmen.
De Cochenille is een insekt, hetwelk omstreeks het jaar
1830 uit S p a a n s c h -W e s t -In d ie werd aangebragt. Bij den
overtogt naar Java stierven de diertjes ¡(door de inlanders
koetoe of luizen genaamd) allen uit, behalve twee, een mannetje
en een wijfje. Dit paar, of deze beide Insekten werden de
stamouders van zoovele millioenen, als er thans op Java op de
bekende nopal-planten leven, en van die ontelbare millioenen,
die reeds sedert p.m. 25 jaren aan hunne bestemmmg beant-
woord hebben.
Yoor de aanplant der nopal, - een cactus-soort, waarop de
Cochenille leeft, - bezigt men stekken of zaadbladeren. Men
snijdt die bladeren af in de gewrichten, waarmede ze aan
elkander verbonden zijn, en steekt ze bijkans ter halver lengte
in de aarde op ongeveer 3 voet van elkander, en wel zoo-
danig dat de aldus ontstane rijen 6 voeten van elkander ver-
wijderd blijven. De rigting der rijen dient oost en west te
zijn, om de verwarming der insekten door de zon te bevorderen.
Na verloop van 16 a 20 maanden kunnen de jonge
planten met het insekt bevolkt worden. Men plaatst dan 3 ä 5
zwangere insekten of aanstaande moeders in een peperhuisje
van kokos- of klapperbladeren, en steekt dit huisje met den
doorn der wilde nopal op de plant vast. Binnen 14 dagen
zijn de geworpen jongen over de gansche plant verspreid, doch
daarna hechten ze zieh vast en blijven onbewegelijk zitten.
Als ze dan ongeveer 60 a 70 dagen oud zijn , kunnen ze van
de plant worden afgenomen. De moeder sterft spoedig na hare
bevalling. — De rijen nopal, die bevolkt moeten worden,