De inlandsclic traditie voegt bij liet bovenstaande nog eenige
verstrooide berigten, die wij hier willen mededeelen, uamelijk: dat
voor de verheffing’ van h a s s a n -o e d ie n tot Vorst van Bantam bet
bestuur van dit lieidenscli gewest door den Hindoe-Yorst van
P a d ja d ja r a n g was opgedragen aan dxie regenten, waarvan er
een in het westelijk deel, edn in bet middengedeelte, en een te
B a n tam -G ira n g woonden; - dat de regent van B a n tam -G ira n g ,
met name m a s - d jo n d jo , spoedig onderworpen werd, het Isla-
misme aannam, en door i ia s s a n—o e d ie n tot Bijksbestierder of
Mangkoe-Boemi verheven werd; - dat de regent van den westhoek
ook weldra in onderwerping kwam; - doch dat de derde regent,
die bij den bantamseben berg P o e lo e -S a rie woonde, met name
ADJAR—DOMAS o f ARTJAH-DOMAS, Ook Wel Loera-POETJING-KOEMING
genaamd, zieh gewapender band bleef verzetten, bet Islamisme
niet aannam, en (volgens eene javaansche legende) plotseling ver-
dwenen i s , e n , tot straf omdat hij het mnhamedaansch geloof
niet wilde belijden, in steen werd veranderd; — dat wijders het
rijk van P a d ja d ja ra n g gesticht is in het javaansche „jaar 1084
(welke jaartelling 73 jaren of, volgens anderen, 94 jaren teil
achteren is bij de christelijke jaartelling,) door zekeren k o e d a -
l a l e a n , zoon van den in de javaansche Tooneel- of Waijang-
geschiedenis beroemden, en in het episch gedieht v Brata-joeda”
bezongen, vorstelijken held p a n j i—in o —k e r t a—p a t i , vorst van
Djen g g o lo in oostelijk J a v a ; — dat deze l a l e a n , door de listen
van den staatsdienaar b a k a of b o k o , den Modjopähitschen troon in
oostelijk J a v a aan zijn’ broeder had moeten 1 afstaan, en .daarop
naar westelijk J a v a getogen was; - dat hij als vorst van westelijk
J a v a of P a d ja d ja ra n g werd opgevolgd door p r a b o e -
m o e n d in g—sa r ie in 1 1 1 2 , wiens oudere broeder naar In d ie
(kling) getogen was, en dat, 7 jaren na p r a b o e ’s komst tot den
troon, gezegde oudere broeder als Muhamedaan, en onder den
naam van hadjie of Priester p o ew a , uit A rab ie en van een’
arabier vergezeld terugkeerde; - dat de rivier T jie -P am a lie
toen de grensscheiding tusschen het rijk van P a d ja d ja ra n g
en het rijk van M o d jo p äh it was; - dat de hoofdplaats van
P a d ja d ja ra n g eerst te T jid am a r in Soekapoera (Preanger)
gevestigd geweest is, en later, door toedoen van den fanatieken
hadjie p o e w a , die vruchteloos poogde zijn" vorstelijken broeder
tot den Islam te bekeeren, naar B u ite n z o rg werd verlegd, ter
plaatse welke nu nog B a to e - to e lie s genoemd wordt; - dat
een latere vorst van dit rijk, r a t o e (koning) g a x o eh of pam a k a s
genaamd, zoon van r a t o e - k a m a n a , in 1165 eenen kruistogt
zou gedaan hebben naar het inaleisch schier-eiland M a lak k a ,
alwaar toen sultan is k a n d e r s ja h of sri (Hoogheid) s in - d e r g a
regeerde; - dat een later vorst van P a d ja d ja ra n g , genaamd
m o e n d in g - w a n g i e , na het jaar 1179 regeerde en 3 zonen
had; - dat zeker kluizenaar s ie - a d ja r - g o e n o n g - pa d a n g (de
leeraar van den berg P a d a n g ), die zieh bij den berg Salak
in eene pertapaän (bid- of boeteplaats) ophield, dezen m o e n d in g -
w a n g ie voorspelde, dat de zoon van eene zijner gonde’s (bij-
wijven) hem om het leven zou brengen; en dat, toen die
zoon geboren was, de vorst hem in een korfje in de rivier
T jid a n ie of T jita n d o o i liet werpen, doch dat een visscher
van B an tam , genaamd k ia i (grootvader) ja k a of k ia i - b a l a n -
k a n t r a n g , het kind vond, het opvoedde en het t jo n g - w in o r ö
of, volgens anderen, b a n ja k - w e d i noemde; - dat de laatste
vorst van P a d ja d ja ra n g , p r a b o e - s i l i e - w a n g i e , die na 1380
regeerde en bij de invoering van den islam in westelijk J a v a
in 1415 weigerde de leer van m a h om e d te omhelzen, tot straf
dezer weigering met 800 personen van zijn gevolg, benevens
ziju’ zoon p r a b o e—ptjrwa—k a x ie of p r a w a k a l ie en zijn’ klein-
zoon glab - n ja w a n g , in steen zou veranderd zijn; - en eindelijk
dat de derde zoon van dezen versteenden koning, genaamd
p r a b o e - s e d a of Loerah-KOEMiNG, gevlugt zou zijn naar het
Kendangsch gebergte in Bantam, - alwaar zijne afstammelingen
(gelijk bekend is,) nu nog wonen olider den naam van Badoe'i
of orang-Boeddha, d .i. Boeddha-menschen.
Ten slotte wordt ons nog verhaald, dat h a s s a n - o e d ie n , die
een5 leeftijd van 100 jaren zou bereikt hebben, geregeerd heeft
van het jaar 887 tot 959 der muhamedaansche tijdrekening; -