144 [ *774] R E I Z E R O N D O M
fommige huizen alhier yerfchillen van die, welke
ik op de andere eilanden zag, zijnde aan alle kanten
ingeflocen en omtuind met zeer nette« maar
met digte rieten heiningen* De ingang is een
vierkant gat omtrent twee en een halven voet
over het kruis wijd» Deeze huizen zijn langwerpig
vierkant van gedaante, de vloer of het fondament
is overal fmaller dan het dak, dat met her
onderst gedeelte omtrent vier voeten van den
grond is. Door deeze wijze van bouwen druipt
de regen, die op het dak v a lt, verre van den
muur af, die anders zou vervallen en rotten.
Wij onderfeheidden geenen Koning of opperhoofd,
of iemand, die den fchijn van opperheer-
fchappij aannam. De man en de vrouw , van
welke ik gewag gemaakt heb, en welke ik ge*
loof dat man en vrouw waren , namen bij ver-
fchillende gelegenheden belang in onze zaaken;
maar men kon gemaklijk zien dat zij geen groot
gezag hadden. (40 Onder andere dingen , die
ik hun gaf* als eene belooning voor hunnen dienst,
Waren een jonge reu en teef, dieren, die zij nier
hebben, maar waarop zij zeer verzot zijn, en die
zij zeer wel bij naam kennen. Zij hebben enige
van dezelfde foort van aarden-potten, als wij op
■ /lmfterM.m zagen, en ik ben van gedagten dat
zij van hun eigen maakzel zijn, of van dat van het
een of ander pabuurig eiland.
De reede is, gelijk ik reeds gezegd heb, aap
. i d©
de Noord-zijde van het eiland, regt ten Zuiden
Van de zuidlijkfte bogt; want daar zijn ’ër aan deeze
zijde twee. De bank is van enige uitgeftrekt-
heid, en de grond vrij van klippen met vijf ett
twintig en twintig vademen water, eene of twee
Engelfche mijlen van wal*
Brandhout is ’er gemaklijk te bëkoomèri , en
daar is goede gelegenheid om het van Wal te haaien;,
maar het water is zoo brak, dat het der moeite
niet waerdig is het aan boord té brengén ,
tenzij men ’er groot gebrek aan hebbe, en geen
beter konne krijgen ; maar daar is egter beter,
hiec alleen op dit eiland, maar öp andere in de
habuurfehap, want het volk bragt ons water in
kokosnooten-doppen, dat zoo goed was als behoorde
; doch de bronnen zullen waarfchijnlijk te
gering zijn om een fchip van Water te voorzien.
Ik heb reeds opgemerkt dat de Z. W. zijde van
bet eiland gedekt is door een rif of rifs van klippen
en kleine eilandjens*..... Zoo ’er diepte genoeg
is tusfehen dezelve en het eiland, gelijk het
fchijnt, en een goede grond , zou deeze eene
veel veiliger plaats voor een fchip zijn om te ankeren
dan die, daar wij gelegen hebben.
*
Vl. D e e l . È D É R -