Den tweeden, rftet zonne- opgang, zagen wij
niet meer land dan de kust, aan welke wij ons
bevonden; maar befpeurden dat de ftroomen ons
enige mijlen naar het Noorden gedreven hadden,
en wij tragteden hetgeen wij verloren hadden weder
te winnen, maar dit gelukte ons niet wel. Op
den middag waren wij omtrent eene mijl van de
kust, die zig van Z. Z. O. tot het N. O. uit-
ftrekte. Wij namen-de Breedte waar 18° 46’ Z.
In den agtermiddag, vindende dat het fehip niet
alleen naar het Noorden, maar ook naar de kust
dreef, en nóg ten Zuiden van de baai zijndey
Welke wij daags te vooren voorbij gevaaren waren,
meende ik voor den nacht ten anker te koo*
fflen, terwijl wij het in onze maeht hadden eene
plaatste verkiezen. Met dit inzigt twee floepen
uitgezet hebbende, wierd eene derzelve voor den
boeg gezonden, om het fehip te boegfeeren; in de
andere voer de Heer g i l b e r t , om naar ankergrond
te peilem Kort daarop wierd de boegfeer-
Uoep gezónden om hem te helpen. Daar wierd
zoo veel tijd bedeed met deeze baai te peilen,
dat het fehip ’er voorbij dreef, waardoor ik ge-
soodzaakt wierd de floepen wéder naar boord te
roepen , om het van de noordlijke punt af te boeg-
'feeren. Doch dit wierd door een koeltjen wind
verrigt, dat op dat tijd flip uit het Z. W. ontftond,
'zoo dat wij de floepen, zoo dra zij aan boord
kwamen, binnen boord heisten, en toen naar de
Noord-
Noord-zijde van het eiland op loefden, met oogmerk
om het nog eens te beproeven hetzelve
oostwaarts om te vdaren. De Heer g i l b e r t
berichtte riiij dat hij, in het zuidlijk gedeelte vah
de baai, geen grond gevonden had, tot digt bij
èen fteil fteenig ftrand , daar hij landde om het water
vah eene beek, die hij ’er zag; te proeven,
dat hij brak vond. Zij zagen ’er enig volkf maar
het bleef öp eenen affland. Verder Noordwaarts
bp de küst, vond hij twintig; vief en twintig ett
dertig vademen, drie vierde van eene Êngelfchö
mijl, óf eene mijl van den wal, met eenéh fraaieti
tbnkerkleürigeh zandgrond.
Den derden, met het opgaan vah* de zon, bevonden
wij ons voor èen hoog voorgebergte' aan
de Z. O. zijde Van het eiland , en omtrent drié
teijien Van hetzelve. Slechts weinig wind hébbende
en Wel uit het Zuiden , vlak tegehs, eh
gebrek aan bfandhout , Zond ik den luitenant
Gl e Rke met twee floepen naar een klein eiland-
jen , dat op de hoogte van het voorgeberg*
te lig t , om te tfagten mij daarvan té voorzien.
Wij bleeven ondertusfehen met hêt fehip öp la-
veereh, maar dat wij met dé Zeilen wonnen, Ver4
looren Wij met den Aroom. Eindelijk, omtrent
dèn middag, kreegen wij een köeltjeh uit het Ö.
Z. O. en Ö ., met welk wij het op de hoogte vah
de Kaap konden houden, en kort daarop kwam
de Heer c l e r k e tèfug, die niet in ftaat was
M 2 ge