
 
		fehenk,  waarop  hij  terftond  heen  gong  als  of  hij  
 nu  alles  had,  waarom  hij  gekoomen . was.  Zijn  
 naatn  was  g e o g y ,  en  zij  gaven  hem  den  tijtel  
 van  Areeke.  Hij  was  zeer  oud,  maar had  een vrolijk  
 openhartig  gelaat. Hij  droeg om  zijnen  middel  
 eenen  breeden  rood  en  wit  gevlakten  gordel,  die  
 van  dezelfde ftoffe en  op  dezelfde  wijze  gemaakt  
 féheen  als het Otahitisch  doek,  maar dit  kon men  
 bezwaarlijk  als  een  onderfcheiding-teken  aanzien. 
   Hij  had  eenen  zoon  bij  zig ,  die  niet minder  
 dan  vijf  en  veertig  of  vijftig  jaaren  oud  
 was.  Daar  was  thans  een  groot  aantal  volks  
 aan  de  landing-plaats,  de  meeste  uit  afgelegen  
 flreeken.  Het  gedrag  van  veele  was  vriendlijk,  
 terwijl  andere  Hout  en  onbefchoft  waren  ,  hetgeen  
 ik  goed  vond  ongemerkt  te  laaten  voorbije  
 gaan,  omdat wij  op  ons  vertrek Honden  (  iO *   
 Den  zeventienden,  omtrent  tien  uuren,  gong  
 ik naar wal,  en vond onder de  menigte  den  ouden  
 geo gy   en  zijnen  zoon,  die  mij  weldra  te  ver-  
 ftaan gaf dat  zij  bij mij  wilden  eeten;  ik nam  hen  
 dan  met nog  twee  andere  aan  boord.  Zij  noemden  
 hen  alle Areekees of Koningen;  maar ik  twijr.  
 fel  of wel  iemand  van  hnn  de  minfte  aanfpraak op  
 dien  tijtel  over het  geheel  eiland  hadde.  Ik  heb  
 reeds aangemerk? dat een  van  deeze Koningen geen  
 gezags  genoeg  had  om  eenen  van  het  volk  in  
 eenen  kokosnooten - boom  te  doen  klimmen,  om  
 hein  enige  no.oten  te  plukken.  Schoon  hij  het 
 Verfeheidenen  zeide* üvashij  eindelijk  genoodzaakt  
 zelf te gaan, en  hij  liét,  uit wraak, naar wij  gisten,  
 geene boot  aan  den  boom, maar  nam dat hij  nodig  
 had*  en-  gaf  de  overige  aan  enigen  van  ons volki 
 Toen  ik  met  hun  aan  boord  kwam,  bragt  ik  
 hen  overal  in  het  fchip  rond,  dat  zij  met  onge-  
 meene  verwondering  en  oplettendheid  befchüuw-  
 dem  Wij  hadden  bijgeval  om  hen  te  onthaalen  
 eene  foort  van  moes  of podding  van  plataanen en  
 enige  groenten *  die  wij  van  eenen  van de  inboorlingen  
 gekregen  hadden.  Mét  deeze  fehocels  efl  
 met yams  deeden  zij  een  hartig  maal,  Wartt  het  
 gezouten  vleesch  en  fpèk  wilden  zij  naauwlijkai  
 proeven.  In  den  agtermiddag  bragt  ik  hén,  na  
 hen  eiken met  eene  bijl,  eenen  grooten  fpijker-eri  
 enige  penningen  befchonken  té  hébben,  weder  
 naar  land  (;  13'). 
 Hierop voeren  de  Heer f o r s t e r *  en  ik naar  
 de  overzijde  van  de  haven  ,  en  ,  eene  van  dé  
 heete  bronnen  aan  haaren  oorfprong  met  eenen  
 thermometer  van  f  a ü re n tï e i •T  onderzoekende, 
   bevonden wij  dat  de  kwik  tot  191°  rees.  Op  
 deezen  tijd was  de vloed  tot  op  twee  o f  drie  voeten  
 van  de  bron gereezen,  zoo  dat wij  gisten  dat  
 dezelve  ’er  nog  enigzincs  doof  kon de  verkoeld  
 Wezen  doch  hierin  bedroegen  wij  ons  egtèr;  
 want,  toen  wij  des  anderen  daags  ’smorgens  dé  
 proef  herhaalden *  wanneer  het  laag  water  was*  
 rees  de  kwik  niet  hooger  dan  187° 5  maar in eene 
 an