
 
		DË  WAERËLD.  [Jüly  1774] 
 geringe hoeveelheid  zoet  water  aantebrengen:  zij  
 Helden  geen’  prijs  op  fpijkers  of  enig ander  ijzer-  
 gereedfehap  ,  noch  op  iets  dat wij  hadden.  Zij  
 wilden  nu  en dan wel  eene pijl  voor  een Huk doek  
 vermangelen,  maar  zelden  wilden  zij  een’  boog  
 afftaan.  Zij  dulden  niet  dat  wij  verder  dan  het  
 ftrand  zouden  koomen  ,  en  verlangden  zeer  dat  
 Wij  weder  aah  boord  zouden  gaan.  Eindelijk»  
 op  den middag,  na  dat  wij  het  hout,  dat wij gekapt  
 hadden,  naar  boord  hadden  gezonden,  
 fcheepten wij  ons  in,  en zij  gongen  alle  heen,  de  
 een  herwaarts  en de ander  derwaarts. 
 Voor  wij  het  middagmaal  gehouden  hadden,  
 was  de  namiddag  te  verre  verloopen  om  iets  aan  
 land uitterigcen,  en ai het volk wierd gebruikt ona  
 het  wand  optezetten  en  te  herftellen;  maar eenen  
 man  eene  boei  langs  het  ilrand  ziende  brengen,  
 die  zij  in  den  nacht  van  het werp - anker  geftoolen  
 hadden, gong ik  naar  land om  haar  te  haaien,  van  
 enige  heeren  verz'eld.  Zoo  dra  wij  landden,  
 wierd  zij  in  de  floep  gebragt  door  eenen  man,  
 die weder heen  gong,  zonder  een  enkel  woord  te  
 fpreeken.  Ik moet  aanmerken  dat  dit  het eenigst  
 was  dat  zij  geftoolen  hadden,  of zelfs  hadden  ge-  
 tragt  van  ons  te  fteelen.  Digt  bij  enige  van  hunne  
 plantagieën  en  huizen  ,  die  even  binnen  den  
 zoom  van  het  bosch Honden,  geland  zijnde,  haalde  
 ik  eenen man  over om  ’er  ons naar  toe  te brengen; 
   doch,  fchoon  zij  den  Heer  fo r s  t e r   met 
 mij