van twee of drie jongens, die uit de bosfeheri
kwamen loopen. Toen ik de oorzaak vernam *
Was ik zeer onvergenoegd dat zij zulk een bal-
daadig misbruik van ons fchietgeweer maakten,
en nam maatregelen om zulks in bet vervolg voor
te koomen. De wind was Zuidlijk met zwaare
regen-buien ( 7 ) .
Geduurende den nacht , en den geheelen dag
van den elfden was de brandende berg zeer on-
ftuimig, maakte een vreeslijk gedruis, en wierp ,
bij elke losbarfting, vervaarlijke kolommen vuur
en rook uit, dat elke drie o f vier minüuten ge-
fchiedde, en eens zag men grootë fteenen hoog»
in de lucht opvliegen. Behalven het noodzaaklek
werk van hout en water in te neemen, ftree-
ken wij den grooten fteng, om ’er nieuwe doove
jutten en hoofdtouwen aan te maaken. De Heer
f o r s t e r en zijn gezelfchap klommen den berg
op aan de west-zijde van de haven, daar hij drie
plaatfen vond, daar rook van eene zwavelachtige
reuk uit berften of fpleeten vap den grond oprees.
De grond daar omtrent was zeer heet, en
brandde of fchroeide, en de rook fcheen de bej
Weeging van den berg te volgen; want bij elke
losbarfting van den laatften was de rook of ftroom
veel fterker, en drong ’er uit, zoo dat hij in kleine
kolommen oprees , die wij van het fchip zagen
, en die wij voor gemeene vuuren , door de inboorlingen
geftookc wordende* aangezien hadden*
Aan
Aan den voet van deézen berg zijn de zoo even
gemelde heete bronnen ( 8)*
De Heer f o r s t e r , in den agtermiddag zijne
kruidkundige nafpeuringen, aan de andere zijde
van de haven begonnen hebbende, ontmoette het
huis van onzen vriend pao Wa n g , daar hij de
meeste dingen, die ik hem gegeeven had, op de
omringende boomen en ftruiken zag hangen, als
of zij niet waerdig waren onder zijn dak te zijn.
Den twaalfden verzelden enige van de Officieren
den Heer f o r s t e r naar de heete plaatfen*
daar hij den voorigen dag geweest was. Een thermometer
, in een klein gat, dat men in eene van
dezelve gemaakt had, geplaatst zijnde, rees van
8o°, waarop hij in de open lucht ftond, tot 1700,.
Verfcheiden andere plaatfen van den berg gaven
den geheelen dag rook of ftoom uit, en de berg
was ongemeen woedende, zoo dat de lucht vol
van de asch was. De regen, die op deezen tijd
viel, was met zand en aarde vermengd, zoo da£
hij eigenlijk eene flijk - bui kon genoemd worden.
Uit welke ftreek de wind woei, wij waren altoos
geplaagd met de asch , tenzij hij zeer fterk uhe
de tegensovergeftelde ftreek bloes. Schoon de inboorlingen
het niet kwalijk fcheenen te neemeü
dat wij in de nabuurfchap rond gezworven hadden
, wilden zij egter niet dat wij verder gaas
zouden. Een bewijs hier van was dat fomrmge
aannamen de heeren, toen zij in het land waren,