
 
		d e e   en  van  onze  Otahitifche  reisgenooten  ge-  
 hoord  bad  dat  wij  zulks  aan  hun  eiland  gedaan  
 hadden.  Het  opperhoofd  wilde  dat  wij  op  de  
 bergen  zouden  fchieten;  maar  dit  keurde  ik  niet  
 goed,  uit  vrees  dat  de  kogels  zoo  verte  niet  reiken  
 en  fchade  doen  zouden.  Derzelver  uitwer*  
 king  kon  ook  beter  in  het  water  gezien  worden.  
 Enige  onder -  officiers,  die  verlof hadden  om,  tot  
 hun  vermaak,  het  land  in  te  gaan,  namen  enige  
 van  de  inboorlingen  met  zig,  om  hunne  gidfen  te  
 zijnen  om  hunne  zakken  met  fpijkers,  bijltjens  
 enz.,  het gereed  geld,  waarmede wij  handel  dree-  
 ven,  te  draagen,  en  met welke de  kaerels  op  de  
 volgende  listige  wijze  doorgingen.  Die  heeren  
 hadden  twee  fnaphaanen  bij  zig,  om  vogelen  te  
 fchieten.  Na  dat’er  eene  regen - bui gevallen  was,  
 weezen  hunne  gidfen  hun  enige  vogelen  ,  om  
 die  te  fchieten.  Een  van  de  fnaphaanen  ketfle  
 verfcheiden  maaien  en  de  ander  wierd  gelost,  
 waarop  de gidfen,  ziende  dat  zij  van  geenen  van  
 beiden  iets  te  vreezen  hadden  ,  wegliepen,  laa-  
 tende  de  heeren  hen  met  zoo  veel  verwondering  
 nakijken  ,  dat  geen  van  hun  tegenswoordigheid  
 van  geest had  om  hen  te  vervolgen  3 
 Den  twintigften,  des  morgens  vroeg,  gongen  
 drie  van  de  officieren  uit  fchieten,  enigzints  te-  
 gens  mijn  zin  ,  alzoo  ik  bevond  dat  de  inboor-  
 lingen,  ten  minflen  enige  hunner,  geduurig  op  
 alle gelegenheden  loerden,  om  kleine  rond zwervende 
 Vende benden  van  ons  te  befteelen,  en  ’er  dagelijks  
 ftouter  op wierden.  Omtrent  drie  üuren  in  
 den  namiddag  kreeg  ik  bericht  dat  zij  gegrepen  
 en  van  aljes wat  zij  bij  zig  hadden  beroofd  waren. 
   Hierop  gong  ik  onmiddelijk  naar  land  met  
 het  volk  van  eene  floep,  van  den  Heer t o r s t e r   
 verzeld  ,  en  nam  bezit  van  een  groot  huis  met  
 alle  de  goederen ,  die  ’er  in  waren,  en  twee  opperhoofden  
 ,  welke  zig  in-  hetzelve  bevonden;  
 maar  dit  verrigtedeh  wij  op  eene  wijze  dat  zij  
 naauwlijks  wisten  wat wij  deeden,  alzoo wij  het  
 volk  daaromtrent  niet  wilden  ontrusten.  In  dee-  
 zen  ftaat  bleef ik,  tot  ik  hoorde  dat  de officiers behouden  
 terug waren  en  alles weder gekregen  hadden  
 ;  toen  verliet  ik  het  huis  ,  waarop  alles  wat  
 ’er  in  was  ’ er  uit  gedraagen  wierd.  Toen  ik  aan  
 boord  kwam  ,  verhaalden  de  officiers  zelve  mij  
 de  geheele  zaak.  Zij  hadden  de  inboorlingen  
 enigzints beledigd,  en  deeze  hadden  hunne  fnaphaanen  
 gegrepen  ,  waarop  zij  aan  het  worftelen  
 geraakt  waren  ;  enige  opperhoofden  waren  tus-  
 fchen  beiden  gekoomen,  hadden  de  officieren  uit  
 het  gedrang  gehaald  ,  en  alles  wat  hun  ontnoo-  
 men was  terug  doen  geeven.  { 4 )   Dit  gefcbied-  
 de  op  eene  plaats  daar men  ons  te  vooren  gezegd  
 had dat  zig  volk  ophield,  ’twelk zig tot eene bende  
 gevormd  had,  met  voorneemen  van  alle,  welke  
 dien  weg  henen  zouden  koomen,  te  berooven.  
 S  VI»  D eel.  F  Uit