een’ tijd als agt maanden, zoo veele groote kanog
en-huizen hadden kunnen gebouwd worden. Het
ijzer gereedfchap, dat zij van de Engelfchen en de andere
natieën, die in de laatfte maanden het eiland aangedaan
hadden, bekoomen hadden, had ongetwijfeld
het werk zeer befpoedigd en zij hebben geen
gebrek aan handen, gelijk ik weldra zal doen blijken.
Het getal der varkens was ook eene zaak die
onze verwondering wekte. Zij waren waarfchijn-
lijk niet zoo fchaarsch als wij ons verbeeldden,
toen wij ons te vooren hier bevonden; zij wilden
toen geene van dezelve misfen en hadden die
daarom buiten ons gezigt gevoerd. Dit zij zoo
'het wi l , wij kreegen ’er nu niet alleen zoo veele
als wij geduurende ons verblijf aldaar konden ver-
teeren, maar ook enige om mede naar zee te nee-
men.
Toen ik laatst hier Was, vattede ik een vrij on*
gunftig denkbeeld op van o t o o s talenten. De
verbeteringen, die zedert in het eiland gemaakt
waren , overtuigden mij van mijne dwaaling, en
deeden mij zien dat hij een man van verftand zijn
moet. Het is egter ook waar dat hij enige ver*
Handige oordeelkundige mannen bij zig heeft,
die, naar ik geloof, veel deel in de regeering
hebben. Wij weeten wel niet hoe verre zijné
macht als Koning zig uitftrekke, noch hoe verre
hij over de hulp van de andere opperhoofden kon-
ne befchikken, of hoe verre hij door hen kan te*
gen*
gengefprooken worden. Het zou egter fchij-
nen dat alle hebben medegewerkt om het eiland
tot zijnen tegenswoordigen bloeienden Haat te
brengen. Wij kunnen niet twijfelen of daar zijn
verdeeldheden onder de Grooten van dit land,
zoo wel als in de meeste andere landen ; want
waarom zou de Koning ons anders gezegd hebben
dat de Admiraal t o w h a en p o a t a t o ü
zijne vrienden niet waren? Zij waren twee bevelvoerende
opperhoofden, en hij moet naijverig
op hen geweest zijn wegens hunne groote macht,
want hij fcheen bij alle gelegenheden te zoeken
hen in zijn belang te krijgen. Wij hadden reden
om te denken dat zij verre het grootst getal vaartuigen
en manfchappen op de been bragten, om
tegens Eimeo te gaan , en dat zij twee van de bevelhebbers
op deezen togt zouden z ijn , die,
naar men ons zeide, vijf dagen na ons vertrek
voortgang.zou hebben, w a h e a t o u a , Koning
van Tiarabou , zou eene vloot zenden om haar
bij die van o t o o te voegen, ten einde hem te
helpen om het opperhoofd van Eimeo tot gehoorzaamheid
te dwingen. Ik meen dat men ons zeide
dat die jonge Vorst een van de bevelhebbers
was. Men zou onderftellen dat een zoo klein
eiland als Eimeo niet ligt zoude ondernoomen
hebben de vereenigde macht van deeze twee rijken
het hoofd te bieden, maar dat het zoude getracht
hebben de zaaken bij onderhandeling te
VI. D e e l . E fchik*