
 
		geweest  te  landen,  door  de  zwaare  golf,  dre  
 ep  ftrand  flóeg.  Zij  hadden  geen  volk  op  het  
 "eiland  ontmoet;  maar  zagen  eene  groote  vleder-  
 muis  en  enige  vogelen  ,  en  vongen  eene  water*  
 Hang.  ( 6 }   Ten  zes  uuren  na  den  middag  kwamen  
 wij  digt  bij  het  land  onder  de  N.  W.  zijde  
 van  de  Kaap,  daar  wij  in  zeventien  vademen water  
 ankerden  ,  in  eenen  grond  van  fraai  donkerkleurig  
 zand  ,  eène  halve  Engelfche  mijl  van  
 land,  zijnde  toen  de  punt  van  de  Kaap  N.  18®  
 O.  eene  halve  mijl  van  ons;  het  bovengenoemd  
 eilandjen  N.  O.  ten  O.  §  O.  en  de N.  W,  punt  
 van de  baai  N.  3a0  W.  Daar  vertoonde  zig  veel  
 volk aan  land,  en  enige  tragteden  naar  ons  toe  te  
 ioomen  zwemmen;  maar  de  floep  vooruit  moetende  
 zenden  om  te  peilen,  vertrokken  zij,;toen  
 zij  nabij  hen  kwam.  Dit  gaf  ons  egter  van  hun  
 een  gun (lig  denkbeeld  (  7 } . 
 Den  vierden,  met  het aanbreeken  van  den  dag,  
 gong ik met  twee  floepen  de  kust  opneemen,  en  
 naar  eene bekwaam© plaats omzien,  om  te landen,  
 ®n  hout  en  water in  te  neemen.  De  inboorlingen  
 begonnen  op  het  flrand  te  verzamelen,  en  nodigden  
 ons  door  tekenen  om  te  landen.  Eerst  begaf  
 ik  mij  naar  een  fraai  ftrand,  dat  omtrent  de  
 Kaap ligt,  daar  ik  geene  goede gelegenheid  om  te  
 landen  vond,  wegens  enige  rotfen,  die  overal  de  
 kust bezoomden.  Ik  zettede  egter  den  fteven  vaa  
 de.floep  tegens  den  wal,  en  deelde  doek,  pen* 
 nin* 
 ningen  enz.  onder  enig'volk,  dat  daar  was,  uit.  
 Hiervoor booden  zij  aan  de  floepen  over de  branding  
 op  het  zandig  ftrand  te  haaien ,  dat  ik  voor  
 eene  vriendlijke  aanbieding  opnam,  maar  ik  had  
 naderhand  reden  om  van  gedagten  te  veranderen.  
 Toen  zij  zagen  dat  ik  niet  doen  wilde  dat  zij  begeerden, 
   deeden  zij  ons  tekenen  dat  wij  de  baai  
 in  zouden  vaaren,  dat wij  dan  ook  deeden,  en  zij  
 liepen  langs  het  ftrand  regt  over  ons,  terwijl  hun  
 getal  verbaazend  aangroeide.  Ik  voer op  twee  of  
 drie  plaatfen  naar  land,  maar  ,  géén’  zin  in  de  
 plaatfen  hebbende,  landde  ik.  niet.  Op  dit  tijd-  
 ftip  begonnen  de  inboorlingen,  geloof  ik,  te  begrijpen  
 wat  ik  behoefde,  alzoo  zij  mij  beduidden  
 dat  ik  eene  rotsachtige  punt  om  zoude  vaaren,  
 daar  ik,  op  een  fraai  zandig  ftrand  uit.de  floep  
 flapte,  zonder  eenen  voet  nat  te  maaken,  in  hec  
 aanzien  van  eene  groote menigte  volks,  enkel  met  
 eenen  groenen  tak  in  de  hand,  dien  ik  te  vooren  
 van  eenen van  hun  gekregen  had.  Ik  nam  Hechts  
 eenen man  uit  de  floep  met mij,  en  beval  dat  de  
 andere  floep  op  eenen  korten  afftand  zoude  blijven  
 leggen.  Zij  ontvongen  mij  met  groote  beleefdheid  
 en  gedienftigheid,  en weeken  terug  van  
 de  floep,  2oo  dra  ik  maar  in  het  minst  met  de  
 hand  wenkte.  Een  man,  dien  ik  voor  een  op-,  
 perhoofd  aanzag,  dit  ziende,  deed  hen  eenen  hal-  
 ven  cirkel  om  den  fteven  van  de  floep  vormen,  
 en  floeg  degeen©  ,  , die  ’er.  doo?  wilden  breek-e», 
 M  3  Doe»