
 
		Eene  derde  van  omtrent  vijf  voeten  heeft  een  plat  
 eind van  agt of tien  duimen  lengte,  met. regte hoeken  
 voortloopende,  zij  is  zeer  fijn van fnede.  De vierde  
 gelijkt  volkoomen  naar  deeze,  maar  heeft ter wederzijde  
 zulke  platte  bladen.  De  vijfde,  eindelijk,  is  
 eenvoudig  een  ftuk  koraal,  ruuw  tot  een’  rol  gewerkt, 
   agttien  duimen  lang  en  twee  dik;  deeze werpen  
 zij  fomtijds. 
 Bladz.  238  (8 ).  De meefte  rotfen,  die  wij  on-  
 derzogten,  beftaan  uit  eene  foort  van  kleiachtigen  
 fteen,  met  ftukken  krijt gemengd.  Hij  is gemeenlijk  
 bruin of geelachtig van kleur,  en wordt  in bijna  hori-  
 zontaale laagen  van  omtrent  zes  duimen dikte gevonden. 
   Wij zagen  op  verfcheiden  plaatfen  eenen zwarten  
 zagten fteen,  beftaande  uit  asch en fchorls,  door  
 den  berg  uitgeworpen,  v e rm e n g d   m e t   klei  en  eene  
 foort  van  tripel.  Juist  deeze  asch,  met  wat  goede  
 aarde  vermengd,  maakt  den  vo.ortreflijken  vrugtbaa-  
 ren  grond uit,  waarin  de planten zoo wel  tieren.  All 
 e   deeze  vermengingen,  in  de  aard-foorten  zoo  wel  
 als  in  de  overige  voortbrengzelen  van  het  mineraalrijk  
 zijn,  meer  of minder,  het  werk  van  den  brandenden  
 berg.  Zoo  hield,  bij  voorbeeld,  de  witte  
 klei,  die  op  de  Solfatara  ligt,  gedegen  zwavel,  en  
 had  daarbij eenen  zaamentrekkenden  fmaak,  als  of zij  
 met  aluin  bezwangerd  ware.  In  dezelfde  ftreek was  
 ookroode  bolus £2 daar  fchijnt  ook  feleniet  voorhanden  
 te  zijn,  ten  minften  de  fieraaden,  welke  de  inboorlingen  
 door  het  middenfchot  van  den neus  droegen, 
   beftonden  uit  deeze  foort  van  fteen.  Van  
 lava  hebben  wij  maar  enkele  tamelijk  groote  ftukken  
 gezien;  digter  bij  den  brandenden  berg,  daar  
 men'pns  nj§t  wilde  Jaaten  gaan3  zal  zij  vermoedm 
 m m m m m 
 lijk  in  grooter menigte  en  verfcheidenheid  te  vinden  
 zijn. 
 Bladz.  239  (9 ) .  Het  ras  menfchen,  dat  op  dat  
 eiland  woont,  is  minder  befchaafd  dan  de  volkeren  
 op  de  Sociëteit-  en  Vrienden - Eilanden ,  die  ten  naa-  
 ftén  bij  onder  dezelfde  parallel,  maar  wat  meer  
 oostwaarts,  liggen.  Men  kan  niet  wel  meer  in-  
 wooneren  op  Tanna  rekenen  dan  twintig  duizend  
 zielen.  In  alle  de  ftreeken,  die  wij  doorloopen hebben, 
   zijn  meer  bosfchen  dan  plantagieën,  behalven  
 op  den  platten  heuvel,  langs  de  oost-kust  van  de  
 baai,  dat  het  vrugtbaarst  hoekjen  is,  dat  ik  op  het  
 eiland  gezien  heb.  Het  is  voor  de  inwooneren  zeer  
 moeijelijk de boomen,  doornen  en  ftruiken  uittcroei-  
 jen,  om  het  land  te  bebouwen  en  de  gewasftn ,  die  
 men  teelt,  worden  ’er  v a n   verflikt.  Hiervandaan dat  
 de inwooners  van  Tanna  niet  talrijk zijn naar de  uit-  
 geftrektheid  van  hun  land  ;  het  fchijnt  dat  dit  volk  
 in  kleine  gehuchten  woone,  en  de  gewoonte  van  altijd  
 gewapend  te  gaan,  toont  genoeg  dat  zij  oorlog  
 met  hunne  nabuuren  of  oneenigheden  onder elkande-  
 ren  hadden,  en  waarfchijnlijk  nog  hebben.  Zoo  ik  
 eene gisfing mag waagen,  fteunende op  de  taaien,  die  
 wij hier hebben  hooren  fpreeken,  zou ik onderftellen  
 dat  verfcheiden  ftammen  van  verfchillende  natieën  
 Tanna bevolkt,  en  zig  het  bezit  van dat land betwist  
 hebben.  Behalven  de  gewoone  taal  van  het  eiLand,  
 behalven  een’  tongval  van  de  Vrienden-Eilanden,  
 hébben  wij  nog  woorden van  eene derde taal opgezameld, 
   dié  voornamelijk  in  gebruik  zijn  onder  de be-  
 wooneren  van  de  westlijke  heuvelen,  en wij  hebben  
 in  het  bijzonder  opgemerkt  dat  die  drie  taaien  geheel  
 van  elkanderen  onderfcheiden  zijn.  Daar zijn  in  
 C e s   de 
 v;£.’