
 
		eerde  dat wij  deeden  zijne  werktuigen  aan  land  te  
 brengen  en  tenten  op  te  flaan  voor  het  verblijf  
 van eene wagt  en  het  volk,  dat wij  aan  land nodig  
 hadden.  Zieken  hadden  wij  niet;  de  verver-  
 fchingen,  die wij  op  de Marquifen- Eilanden  be-  
 koomen  hadden,  hadden  alle  onze  ongemakken  
 verdreven  (3 )* 
 Des anderen  daags  was  het  buijig weder;  onze  
 goede  vrienden  de  inboorlingen  voorzagen  ons eg-  
 ter  van  vrugten  en  visch  in  genoegzaafnen  overvloed  
 voor  al  het  fcheepsvolk.  Den  volgenden  
 dag  kreegen  wij  een  bezoek  van  den  Koning  
 o t o o  en  verfcheiden  andere  opperhoofden  met  
 een  groot  gevolg,  die  ons  tien  of  twaalf  groots  
 varkens  en  vrugten  tot  gefchenken  bragten,  dat  
 hen  zeer welkoom  deed  zijn.  Ik  had  te  vooren  
 bericht  ontvangen  dat  de  Koning  koomen  zoude  
 en  ik  befchouwde  zulks  als  een  goed  voorteken. 
   Weetende  hoe  zeer  het  mijn  belang  was  
 deezen  man  te  vriend  te  houden,  gong  ik  hem  
 aan  de  tenten  te  gemoet  en  bragt  hem  en  zijne  
 vrienden  aan boord  in mijne  floep,  daar  zij  op  het  
 middagmaal  bleeven,.  waarna  zij  met  voeglijke  
 gefchenken  weggezonden  wierden,  ten  hoogden  
 voldaan  over  het  onthaal,  dat  zij  ontvangen  hadden  
 ( 4 ) . 
 Den  volgenden  dag  hadden  wij  veel  donder,  
 blikzem  en  regen  ( 5 ) .   Dit  belette  den  Koning  
 niet mij  weder  een  bezoek  te  geeven  en  mij  eene 
 memenigte  
 ververfchingen  ten  gefchenk  te  brengen.  
 Ik  heb  reeds  gezegd  dat  wij  ,  toen  wij  aan  het  
 eiland  Amfterdam  waren  ,  onder  andere  merk-  
 waerdigheden  ,  enige  rooden  papegaaien - vederen  
 verzameld  hadden.  Toen  dit  hier  bekend  was,  
 tragtte  alle  de  voornaamfie  van  beiden  de  kunnen  
 zig  in  onze  gunst  intedringen  door  ons  varkens,  
 vrugten  en  alles  wat  het  eiland  opleverde  aante-  
 brengen  ,  om  deeze  kostbaare  kleinoodien  van  
 ons  te  erlangen.  Het  was  zeer  gelukkig  voor  
 ons  dat  wij  deeze  vederen  hadden  ;  want  naardien  
 zij  van  veel  waardij  waren  voor  de  inboorlingen, 
   waren  zij  het  ook  voor ons,  voornamelijk  
 omdat  mijn  voorraad  van  koopwaaren  thans  
 reeds  voor  het  grootst  gedeelte  uitgeput  was,  
 zoo  dat  het mij,  zoo  ik  deeze  vederen  niet  gehad  
 had,  moeijelijk  zou  gevallen  zijn  het  fchip  
 van  de  nodige  ververfchingen  te  voorzien. 
 Toen  ik  deeze  baai  inliep,  was  mijn  voornee-  
 men aldaar  niet  langer  te  blijven  dan  tot  dat  de  
 Heer  w a l e s   de  nodige  waarneemingen  tot  zijn  
 gemeld  oogmerk"zoude  gedaan  hebben,  meenen-  
 de  dat  wij  hier  niet. beter  flaagen  zouden  dan  de  
 laatfte  reis  dat  wij  hier  waren.  Maar  het  onthaal, 
   dat  wij  reeds  genoten  hadden,  en  de  weinige  
 wandelingen  die  wij, gedaan  hadden,  die  niet  
 verder  dan  in  de  vlakten  van  Matavai  en  Opar-  
 ree  geweest  waren  ,  overtuigden  ons  van  onze  
 dwaaling.  Wij  vonden  op  deeze  twee  plaatfen 
 B  3  een