ipó [Jug. 1774] R E I Z È R O N D O M
ineèsté trioeire, die wij hadden,' was om o{>
de boeijen van onze ankers te pasfen, die niet
Zóó haast uit de floepen geworpen f of uit het
fchip gevallen waren , of zij greepën dezelve.
Enige fnaphaan fchooten , in de lucht gedaanj
hielpen niets j maar een vier* ponder verfchrikte
hen dermaate,- dat zij terftond hunne kanos Verlieten
, en in het water fprongen. Maar zoö dra
zij zig onverlet gevoeldèn, klommen zij Weder
in hunne kanos, fchreeuwden tegens ons
Zwaaiden met hunne wapenen, en keerden weder
naar de boeijen. Dit noodzaakte ons enige fchooten
met donderbusfen te doen, die de verlangde
uitwerking hadden. Schöoti geen hünher gewond
was, waren zij egter naderhand bevreesd óm bij
de boeijen te koomen, zij Weeken zeef dra allé
naar land, en wij konden nu gerust ohs middagmaal
gaan houden ( ió ) .
Geduürendé deeZe verfigtingen was ’cr een
vrieridlijk oud man, die in eene kleine kano ver-
fcheiden maaien tusfchen het fchip en hef land
over eti weder voer, en élke reis enige kokos-
nooten, of een yam medebragf, en daarvoor iri
ruiling aannam dat wij hem gaven; Een andef
Was op dé valreep, toen het (luk gefchut gelost
wierd, maar ik kon hem niet overhaaien om ’er
lang te blijven. Tegens den avond, na dat het
fchip vast gemeerd was, landde ik in het diepst
van
van de haVen, iii den Zuid-Oost hoek, met ëenê
fterkê Wagt , zonder dat Wij enigen tegenftand
ontmoeteden van eenen grooten troep inboorlingen
, die in twee benden, de èene aan onze
regter en de andere aan onze (linkerhand verzameld
waren , met knodfen , fehichten , fpee-
ren, flingers en (leenen , boogen en pijlen enz.
gewapend. Na dat ik onder de oudften van
den troep (want wij konden geen opperhoofd
onderfcfeeiden) en enige andere, gefchenken van
doek, penningen enz. uitgedeeld had, beval ik
dat men twee vaten met water zoude vullen, uit
een’ plas, die omtrent twintig fchreden agter de
landing-plaats was, den inboorlingen te verdaan
geevende dat dit een van de dingen was ,■ die
wij nodig hadden. Wij. kreegen , behalven water
, enige kokosnooten van hun , die in overvloed
aan de boomen fgheenen te hangen, maar
wij konden hen niet overhaaien om ons enige van
hunne wapenen afteftaan. Deeze hielden zij altijd
gereed, en in de houding van aanval en verdediging,
zoo dat ’er weinig nodig was om hen
den aanval te doen beginnen , ten minilen wij
dagten h e t, door dien zij zoo op ons aan drongen
, ondanks onze poogingen om hen van ons
af te houden. Ons vroeg infcheepen (lelde hen
waarfchijnlijkl in hun oogmerk te leur, en
toen wij in de floepen waren , gongen zij alle
weg
I I t f
l i l 1
J f l i :
I I
iP* l1 iIlI