
 
		fchers  zijn  weet  ik  niet;  beiden  oorzaaken  Ioq-  
 pen  misfehien  te  zaamen.  Ik  heb  in  het  geheel  
 geen  visch ■ gereedfehap  bij  hen  gezien  en  ook  
 niemand  zien  visfchen,  uitgezonderd  op  de  banken  
 ,  of  langs  de  ftrandep  van  de  haven  daar  zij  
 loerden  om de  visch,  die  onder  hun bereik kwam,  
 met de fpiets  te  treffen,  en  hierin  waren  zij  bedreven. 
   Zij  fcheenen  pn§  visfchen  met  den  zegen  
 zeer  te  bewonderen  ,  en  waren  !er,  geloof  
 ik ,  op het  laatst  niet  te wel mede in hunnen fchik,  
 |k  twijfel  niet  of zij  zullen  nog  andere wijzen  van  
 visfchen  hebben  dan  het  harpoenen  ( 2 ) . 
 Wij  vernamen  dat  het  klein  eiland  Immer,  
 hoofdzaaklijk  door  visfchers  bewoond  wierd,  en  
 dat  de  kanos,  die  wij  dikwerf  van  en  naar  dat  
 eiland,  en  de  oost - punt  van  de  haven  zagen  over  
 en  weder  vaaren ,  visch-booten  waren.  Deeze  
 kanos waren  van  onderfcheiden  grootte,  fommige  
 dertig  voeten  lang,  twee  voeten  breed  en  drie,  
 voeten  diep,  en  zij  zijn  uit  verfcheiden  Hukken  
 hout zaamengefteld,  die  lomp met banden aan  een  
 genaaid  zijn.  De  naaden  zijn  aan  de  buiten - zijnde  
 bedekt  met  enige  dunne  latten,  met groefjens  
 aan de  randen,  over welke de  banden  loopen.  Zij  
 worden  of  door  roeifpaanen  voortgeftuuwd,  of  
 voeren  zeilen.  Het  zeil is  een  latijnsch zeil,  aan  
 een gei  en  raa  vastgemaakt ,  en aan  een korte mast  
 ppgehaald.  Sommige  van  de  groote  kanos voeren  
 zeilen,  en  alle hebben  uitleggers.