
 
		Indiaanen,  de menfchen  zelve,  hunne dragt,  gebruiken  
 en taal,  in  het  kort,  alles  wat  men  aan hun  zag  
 Was  even zoo gefield als bij  de ihwooheren Van Tonga-  
 taboo.  Misfchien  waren  wij  deezen  Indiaanen  enig-  
 zints  bekend,  want  Tongataboo  ligt  zoo  nabij,  dat  
 Zij  van  ons  verblijf  aldaar  in  Oftober van  het voorig  
 jaar,  wel  iets konden gehoerd hebben. 
 Bladz.  117  ( a ) .   De Heef  cook  had gelegenheid  
 om de gastvrijheid der inwooneren  op eene  bijzondere  
 wijze  te  leeren  kennen,  vermits  .een  der  fchoönlle  
 meisjens  hem,  tot  eene  vriendlijke,  welkomst,  een  
 zeer  gedienftig  aanbod  deed;  hij  flóeg  het  egter  beleefdlijk  
 af,  en,  zoo. dra  hij eene goede water-plaats  
 gevonden  had,  fpoedde  hi  zig  naar het fchip.  Hier  
 was eëne menigte  kanos me  vrouwen verzameld,  die  
 groote  lust  toonden  om  kennis  met  onze  matroozen  
 te maaken.  Daar  egter  de  kapitein op  het  geftrengst  
 verbóden  had  dat  niemand,  die  met  venerieke  kwaaien  
 befmet,  of eerst zedert korten  tijd daarvan genee-  
 zen was,  aan  land zoude  gaan,  en dat ’er  geene vrouwen  
 op het fchip zouden  toegelaaten worden, moeiten  
 alle  deeze  meisjens,  na  dat  zij  lang genoeg  te  ver-  
 geefsch.heen  en  weder  geroeid  hadden,  onverrigter  
 zaake  weder  aftrekken. 
 -  Bïadzé  127  (3 ).  De  mannen  liepen  hier  bijna  
 gantsch  naakt;  eene  fmalle  ftrook  doek  om  de  heupen  
 maakte  meeftendeels  hunne  geheele  kleeding uit;  
 flechts Weinige droegen ,  gelijk  doorgaans  de  vrouws-  
 perlbonen,  eene  foort van vrouwe-rok,  namelijk een  
 ftuk  ge.verwd  Ilijf  doek  van  boomfchors,  dat  enige  
 maaien  om  de  heupen  was  geflaagen  en  van daar tot  
 op  de  voeten  reikte...... I  ..  .  .  .. 
 Wij 
 Wij begaven ons  landwaarts  in,  om het land te bezien. 
   Het  aardrijk  bragt van  zélf eene menigte wilde  
 kruiden  voort,  en  de  menigvuldige  plantfoenen  van  
 hoornen  maakten  dat  het  gantfche  eiland  doorgaans  
 naar een tuin geleek.  De plantagieën waren hier niet,  
 gelijk  op Tongataboo,  aan alle zijden,  maar  alleen aan  
 den openbaaren weg, met  heggen ingefloten,  zoo  dat  
 het  gezigt  ongelijk  vrijer -was.  De  binnenfte deden  
 van  het eiland  zijn verfraaid door heuveltjens, die met  
 ftruiken  en  heggen bezet  zijn.  De wegliep over weiden, 
   en was gedeeltelijk ter wederzijde met  hooge hoornen  
 beplant,  die tamelijk  verre  van malkanderen ftqn-  
 den  en  gedeeltelijk  met  bloeiende,  fchaduwrijke  en  
 welriekende  ftruiken overwelft.  Ter regter en flinker  
 zijde  hadden  wij  eene  afwisfeling  van  boomgaarden  
 en  wild  kreupelbosch.  De  huizen  waren  ten  hoogden  
 dertig  voeten  lang ,  van  zeven  tot  agt  voeten  
 breed,  en  omtrent  negen  voeten  hoog,  en  in  zoo  
 verre  van  een zonderling  maakzel,  dat  de  van riet  ge-  
 vlogten  wanden  niet  regt,  maar  van  onderen  bij den  
 grond  naar  binnen fchuinsch ftonden,  en zelden meer  
 dan drie  of vier voeten  hoogte  hadden.  Het met  ftro  
 gedekte  dak  ftakvan onderen over de wanden uit en liep  
 van  bóven  fchuinsch  toe,  zoo dat  de doorfneden  van  
 zulk  een  huis  de  gedaante  van  eenen  vijfhoek  had.  
 In eenen van de lange zijde - wanden bevond zig, omtrent  
 agttien duimen hoog boven den  grond,  eene  opening,  
 die  twee  voeten  in  het  vierkant  wijd koude  zijn,  en  
 dit  eenig  gat  moest  de  plaats  van  deuren en  venfters  
 bekleeden,  Het  fcheenen  ook  voorraad - fchuuren  te  
 zijn  ,  want  wij  vonden  in  elk  eene  menigte  groote  
 yams-wortelen,  waaruit  de  dagelijkfe  kost  deezer  
 Indiaanen fcheen te beftaan,  op den grond uitgefpreid.  
 Zij  fliepen  op dit hobbelig leger,  zonder andere  voor-  
 VI.  D e e l .  Z  zorz