Z E S D E HOOFDS TUK .
Vertrek van Tanna. Befchrijving van de tnwed*
neren, derzelver zeden en konfien,
D e wind vm in dén nacht naar het Z. O. ge^-
loopen. Alzoo deeze' wind gunftig was om uk
de haven te koomen, begonnen wij , ten vier uuren
in den morgen van den twintigften , de touwen los
te maaken; en, ten agt uuren, ons laatst anker
geligt hebbende, liepen wij in zee. Zoo dra wij
vrij van het land waren, legde ik bij, en wagtte
naaf de groote floep, die agter gelaaten was om
een werp - anker en tros , die wij hadden uit ftaan,
om aan te winden ,- inteneemen. Omtrent met
het aanbreeken van den dag hoorde men een ge-
rugt in het bosch, bijna regt over ons, aan de
oost-zijde van de haven, damnaar het zingen
van pfalmen geleek. Men zeide mij dat men alle
morgen op denzelfdefi tijd hetzelfde gehoord had,
maar het was niet tot mijne kennis gekoomen
dan na het te laat was om ’er de reden van te
zoeken. Sommige waren van gedagten dat ’er
tan den oost-hoek van de haven (daar wij, bij
het inkoomen, enige huizen, floepen enz. gezien
hadden) iets ware aan den godsdienst gewijd,
omdat enige van ons volk getragt hadden naar
dien hoek te gaan , èn daarin door de inboorlingen
belet waren. Mij kwam het voor, ert
ik ben nog van die gedagten, dat dit enkel ge-
fchiedde uit eene begeerte, die zij bij alle gelegenheden
toonden $ om ónze wandelingen paal
en perk të zetten. Zoo verre ais wij eens geweest
waren mbgten wij weder köomeh 5 doch
niet verder met hunne bewilliging; Doch door
elke reis een weinig meer vrijheid teneèmën ; waren
onze wandelingen ih het land Ongevoelig uit-
gëftrektef gewordeii ; zonder den minften afgwaah
te geevèn. Deeze morgen -plegtighedeh; hetzij
Zij godsdienftig waren of niet; wierden daarenboven
niet op die punt verrigt, maar op eenè
plaats, daaf fommige Van ons völk dagelijks geweest
waren.
Ik weet niet welke de waafe reden ware dat dié
volk zoo ongaefne zag dat wij het land in gingerii
Misfchieh kwam zulks voort uit eene natuurlijk
jaloerfche geaartheid, of misfchien omdat zij gewoon
waren aan vijandlijke bezoeken van hunne
ftabuuren , óf aan oneenigheden onder elkande-
fen. De bmftandigheden fcheenen te toonen dat
deeze dikwerf moesten voorvallen 5 want wij vonden
hen zeef bedreven in de wapenen 4 èn ’er
wel aan gewoon, zelden bf hooit zonder dezelve
reizende. Het is mögelijk dat dit öiri Öhzent*
wille ware; maar dit.kan ik naaüwlijks gelooven.
Wij deedemhuh nooit de. minfte belediging, wij
P 3 mk-"