dood. Dit gezigt bedroefde mij zeer; maar ik
zag weldra dat ik mij bedrogen had, en dat hij
Hechts in de hand en in de dije gekwetst was. Ik
verzogt hen dan hem uit de zon te draagen , en
zond om den heelmeester, om zijne wonden te
verbinden. Ik vroeg ondertusfchen verfcheiden
perfoonen naar den disfel; want, alzo o ik nu niets
anders te doen had, ftond ik ’er op om dien terug
te hebben. Die , welke ik meest daarom aan-
fprak, was eene vrouw van jaaren , die mij altijd
veel te zeggen had, van mijne eerde landing
af, maar bij deeze gelegenheid gaf zij haare tong
den vrijen teugel. Ik verftond weinig van haare
Welfpreekendheid, en al wat ik van haare redenen
kon opmaaken,- was, dat het laag van mij was
op de teruggave van zulk eene beuzeling aante-
houden. Doch toen zij bevond dat ik ’er niet
van wilde afzien, gong zij met drie of vier andere
vrouwen heen, en kprt daarop wierd mij de
disfel gebragt, maar haar zag ik niet weder. Dit
^peet mi j , alzoo ik haar-een gefchenk wilde
doen, tot vergeldingvoor het deel, dat zij in alle
onze verrigtingen, zoo bijzondere als openbaare,
genoomea had; want ik was niet zoo haast van
de plas teruggekeerd , bij mijne eerfte landing,
o f deeze oude vrouw bood mij een meisjen aan,
mij te verftaan geevende dat zij tot mijn’ dienst
was. De juffer, die waarfchijnlijk haare les geleerd
had, eischte te vooren eenen grooten fpijker
ker en een hemd , geene van welke ik haar te
geeven had, en ik deed haat;ras mijne armoede
begrijpen. Ik meende ’er op deeze wijze met
fatfoen af te zullen koomen , maar ik bedroog
mij , want zij gaven mij te verftaan dat ik mij
bij haar konde begeeven op krediet. Toen ik
dit weigerde, begon de oude vrouw mij verwij-
tingen te doen , en vervolgens te fchelden.
Schoon ik weinig begreep van hetgeen zij zei-
de, waren haare gebaerden duidlijk genoeg. Zij
lachte mij in het aangezicht uit en zeide : wat
z ijt gij voor een man-, dat gij dus de omhelzingen
van een zoo mooi jong meisjen afwijst? want
het meisjen ontbrak indedaad geene fchoonheid,
welke ik egter beter kon wederftaan dan het
fchelden van deeze waerdige matrone, waarom
ik mij naar de floep fpoedde. Zij wilden dat ik
de jonge juffer méde naar boord zoude neemen;
maar dit kon niet gefchieden, alzoo ik, voor ik
naar wal voer , geftrenge bevelen gegeeven had
geene vrouw , onder welk voorwendzel ook ,
aan boord te laaten koomen, om redenen, welke
ik op eene andere plaats zal opgeeven.
Zoo dra de heelmeester aan wal kwam, verbond
hij de wonden van den gekwetften , en
deed hem eene aderlaating; hij was van gedagte
dat ’er in het geheel geen gevaar bij was, alzoo
de fchoot weinig dieper dan door het vel was
doorgedrongen. In het verbinden enige pap no-
I 3 diS