zijn) naar het bosch, en gaf hem te verllaan dai
jk enige boomen wenschte te . veilen , en aan
boord te neemen ; ik liet ondertusfchen enige
nederhouwen, en in eene der floepen brengen,
met enige, weinige kleine water-vaten , met in-
zigt om het volk te toonen wat wij voornamelijk
nodig hadden, p a owa n g gaf zeer, gereedlijk
zijne toeftemming om hout te kappen, en daar
was niemand, die ’er zig in het minst tegens ver-
zettede.. Hij verlangde flechts dat wij de kokos-
nooten - boomen niet zouden nederhouwen, De
zaaken dus gefchikt zijnde, begaven wij ons in de
floep en voeren naar boord om te eeten, en kort
daarop gongen zij uit malkanderen. Ik heb nier
vernoomen dat ’er iemand door ons fchieten gekwetst
ware, of deezen, of den voorigen dag,
dat zeer gelukkig was. In den namiddag weder
geland zijnde, laadden wij de groote flo.ep met
Water , en , drie trekken met den zegen doende,
vongen wij meer dan drie honderd ponden
harders en anderen visch. ( 1 ) Het leed enigen
tijd voor ’er zig iemand der inboorlingen vertoonde,
en eindelijk kwamen ’er-niet meer dan twin-?
tig of dertig, onder welke zig onze on wan trouwende
vriend p aowang bevond , die ons een
gefchenk deed van eene kleine bigge, die de eenig-
was, welke wij op dit eiland bekwamen, of die ons,
\vierd aangeboden ( 2 ) ,
In d^n na^ht braakte de Ipjra.n.de.n,e(e b.erg, die
Stikt
omtrent vier Engelfche mijlen ten Westen van
ons lag, eene groote menigte vuur en rook uit,
gelijk hij den voorigen nacht insgélijks gedaan
had, en de vlammen reezen boven den berg, die
tusfchen ons en denzelven lag. Bij elke uitbraa-
king hoorden wij een lang rommelend geluid, als
dat van den donder, of van het fpringen van zwaa-
re mijnen. Eene zwaare regen - bui, die op deezen
tijd viel, fcheen dezelve te doen vermeerderen,
en alzoo de wind uit die flreek woei, was
de lucht belaaden met asch, die zoo dik viel,
dat alles met die ftof bedekt was. Het was eene
foort van fijn zand of fteen , tot poeder vermaa-
len of verbrand, en was ten uiterften fmertlijk voor
de oogen ( 3 ).
Den zevenden , des morgens vroeg ,■ begonnen
de inboorlingen zig weder te verzamelen bij
de water-plaats, gewapend als naar gewoonte,
maar niet in.zoogroor getal als in het eerst. Toen
wij ontbeten hadden, begaven wij .ons naar land,
om hout: té kappen en water-vaten te vullen. Ik
vond veele der eilanders zeer geneigd om vrienden
met ons te zijn, bijzonderlijk de oude lieden ;
de meeste der j ongere daarentegens waren flout en
onbefchoft , en noodzaakten ons in de wapenen
te blijven. Ik bleef aan land, tot ik zag dat ’er
waarfchijnlijk geene onlusten zouden koomen , en
keerde toen naar boord, het volk onder bevel van
de luitenants c i e r k e en edgcümb e laatende.
N 4 Toen