
 
		rogge-vel,  om het glad  te polijsten.  Alle  hunne  ka*,  
 nos zijn  duhbeld,  of twee  aan  twee ,  door  Van  vijftien  
 tot agttien  fterke  dwarschbalken  naast elkandereii  
 vastgemaakt.  De  dwarschbalken  liggen  gemeenlijk  
 vierdehalven  voet  wijd  van malkanderen,  en zijn  van  
 twaalf tot  vier en  twintig, voeten  lang.  In het  laatfte  
 geval  fteeken  zij  verre  over  de  fehips-zijden  uit,  en  
 vormen  alsdan,  door  haare aanmerklijke lengte,  over  
 het gantfche vaartuig  eene  foort  van verdek,  dat  dikwerf  
 van  vijftig  tot  zeventig voeten  lang  is.  Op  dat  
 deeze  menigte  van  dwarsehbalken  vastigheid  zoude  
 hebben,  maaken  zij  aan  de  buitenzijde,  gelijk  ook  
 in het midden,  tusfchen  de  twee  kanos,  twee of drie  
 fparren  over  langs  over  de  dwarschbalken  vast.  De  
 voor-  en, agterdeven  fteeken  enige  voeten  boven  het  
 water  u it,  en  de  agterdevens  fomtijds  wel  twintig  
 voeten.  De laatde  heeft  de  gedaante van  eenen krom  
 gebogen vogel-fnavel,  en  is op  onderfcheiden wijzen  
 uitgefneden.  Aan  de  dubbelde  kanos  was  tusfchen  
 de  beiden hooge  agterflevens , gemeenlijk  een  Huk  wit  
 doek,  in.plaats Van  eene  vlag,  uitgefpannen,  dat  de  
 ,wind  dikwijls als een  zeil  deed  Zwellen.  Énige Voerden  
 wimpels  inet  roode  dreepen,  en  deeze  diertden,  
 gelijk  wij naderhand vernamen,  de afzonderlijke fmal-  
 deelen , .  in  welke  de  vloot  verdeeld  was ,  totonder-  
 fcheiding-tekenen.  Boven  op den  krommen agtéflte-  
 ven  Hond eene  hooge  paal  van  gefneden  Werk,  welker  
 uiterst  eind eene  gebrekkige  menschlijke gedaante  
 vertoonde,  welker  aangezigt  gemeenlijk  met  eenen  
 rand,  als van eenen nedefgeflaagen hoed  ,  bedekt,  en  
 fomtijds  ook  wel met roode  oker  bedreken  was.  De  
 paaien waren gemeenlijk met zwarte  veder-bosfeh uit-  
 gemonderd,  en  daar  hongen  lange  wimpels  van  aan  
 een geregen,vederen  aan.  De  laagfte  rand  van de kano  
 ,  dat  is  het midden  van  de  buitenlle  boord  ftond  
 Omtrent  twee  of  drie  voeten  boven  water,  maar  zij  
 waren  niet  altijd  op  dezelfde  wijze  gebouwd,  want  
 enige hadden platte verdekken met regtop (taande boorden; 
   andere  daafentegens  waren  gewelfd  eii  hadden  
 eene fcherpe  kiel.  Voor  op  de  kano  waren  de  vegt-  
 ftellaadjen,  onder welke  de  roeijers  zaten  tusfchen d©  
 dwarschbalken.  De  kanos  Van  agttien  dwarschbalken  
 voerden  niet minder  dan  honderd  vier  en  veertig  
 roeijers  en  agt duurlieden,  van  welke  ’er  vier in  
 eiken agterlleven (tonden ;  maar de meeste voerden ’er  
 minder. 
 Terwijl wij  onder  de  agterflevens  der  kanos  de  linie  
 langs  roeiden,  zagen wij in elke kano  groote bun-;  
 dels van  fpeeren  en  lange  knodfen  of  ftrijd- bijlen  te-  
 gens  de  (tellaadjen  (taan  ;  ook  hield  elke  krijgsman  
 eene  knods  of  eene  fpeer  in  de  hand.  Behalven  dit  
 lag in elk vaartuig  nog  eerie  hoop  groote  (leenen ;  dit  
 is het eenigst wapen,  dat  zij  van verre  gebruiken  kunnen. 
   Enige  kanos  lagèn  vol  pifang-bladeren  ,  en*  
 naaf  het  zeggen  van  dé  inboorlingen,  waren  deeze  
 voor  de  dooden  bedemd:  zij  noemden  dezelve  
 E-wa-no  fEatua,  dat is, Kanos van de Godheid.  De  
 groote  menigte  van  volk,  die  hier  verzameld  was,  
 was meer VerWonderenswaerdig  dan de  pragt van dee-  
 zen  toeflel.  Naar eehe  zeer maatige berekening moet  
 de  bemanning  van  de  vloot  ten  minden  uit  vijftien  
 honderd krijgslieden  en  vier duizend  roeijèrs bedaart,  
 zonder  die  mede  té  rekenen,  welke  in  de  proviand-  
 fchuiteu  en aan wal waren. 
 AAN