
 
		mij  naar  den  Koning  geleiden,  waartoe  hij  mij  
 bij de  hand greep ; towha  verzettede  zig  daar te-  
 gens,  zoo  dat het was  ,als  of  ik  door  de  twee partijen  
 in  Hukken  zoude  gefcheurd  worden,  zoo  
 dat  ik  TEe  moest verzoeken  mij  los  en  aan  den  
 admiraal  en  zijne  partij  overtelaaten,  die  mij  naar  
 de  vloot  bragt.  Zoo  dra  wij  voor  het  admiraalsch 
 ip   gekoomen  waren,  vonden  wij  twee  linieën  
 van  gewapende  manfchappen  voor  hetzelve  ge-  
 fchaard  liaan,  naar  ik giste  om  het volk  af te houden  
 en  ruim  baan  voor  mij  te  maaken.  Doch  al-  
 zoo ik  voorneemens was’er niet in  te  gaan, veront-  
 fchuldigde  ik  mij  met  het  water  ,  dat  tusfchen  
 beiden  was.  Dit  voldeed  niet,  want  terllond  
 dook  een  man  voor  mijne  voeten  neder,  zig  
 aanbiedende  om  mij  te  draagen,  waarom  ik ronduit  
 verklaarde  dat  ik  niet  gaan  wilde.  Op  dat  
 tijdflip  verliet  tqwha  mij  ,  zonder  dat  ik  zag  
 werwaarts  hij  gong  en  niemand  wilde  mij  zulks  
 zeggen  (^6j).  Mij  omkeerende,  zagikTEE,   die  
 »  geloof  ik  ,  niet  uit  het  oog  verloren  had^  
 Hem  naar  den  Koning  vraagende,  zeide  hij  mij  
 dat  hij  naar  de  landllreek  RJutaou gegaan  was  en  
 raadde mij  dat  ik  mij  naar mijne  floep  zoude  be-  
 geeven,  dat  wij  dan  ook  deeden,  zoo  dra wij  bij  
 elkanderen  konden  koomen;  want  de  Heer  edg-  
 cumbe   was  de  eeniglle,  die  bij mij  kon  blijven;  
 de  andere  wierden  in  de  menigte  weggedrongen,  
 op  dezelfde wijze  als wij, 
 Toen 
 Toen  wij  in  onze  floep  gekoomen  waren,  namen  
 wij  tijd  om  deeze  groote  vloot  te  bezigtigen.  
 De  oorlogsfchepen  bellonden  uit  honderd  en  zestig  
 groote  dubbelè  kanos,  zeer wel  uitgerust,  bemand  
 en  gewapend,  maar  ik  ben  niet  zeeker  dat  
 zij  voltallig  in  manfchappen  en  roeijers  waren,en  
 ik  geloof het  niet.  De  opperhoofden,  en  alle  die  
 op  de  vegt - fiellaadjen  Honden,  waren  in  hun  
 oorlogs - gewaad  gekleed,  dat  is,  in  eene  groote  
 menigte  doek,  met  tulbanden,  borst-harnasfen  
 en  helmetten.  Enige  van  de  laatlle  waren  zoo  
 lang  ,  dat  zij  degeenen  ,  die  dezelve  droegen,  
 zeer  moesten  hinderen.  Hunne  geheele  kledij  
 lcheen  ook  indedaad  flegt  berekend  voor  een  flag  
 en  meer  tot  vertooning  dan  voor  het  gebruik  gemaakt  
 te  zijn.  Doch  dat  zij  zoo  het wil,   zij  zet-  
 tede  egter  het  gezigt  grootheid  bi j ,  alzoo  zij  de  
 gedienHigheid hadden  van  zig op  hét  voordeeligst  
 te  vertoonen  ( 7 ) ;   De  fchepen  waren  met  vlaggen  
 en wimpels  verfierd,  zoo  dat  het  geheel  eene  
 grootfche  en  edele  vertooning  maakte,  zoodanig  
 als wij nimmer in  deeze  zee gezien  hadden  en  zoo  
 als  niemand  verwagt  zoude  hebben.  Hunne  wapenen  
 bellonden  in  knodfen,  fpeeren  en  lleenen.  
 De  fchepen  lagen  digt  tegens  elkanderen  met  de  
 voorllevens  naar  den  wal  en  de  agterllevens naar  
 de  zee  gekeerd,  zijnde  het  admiraal - fchip  omtrent  
 in  het midden.  Behalven  de oorlogsfchepen,  
 waren ’er nog  honderd  en  zeventig  kleiner  dubbe-  
 B  5  le