
 
		oaar  eene  plaats  te  brengen,  daar  zij  den  mond  
 van  den  brandenden  berg  Zien  konden,  en  dat*  
 toen  deeze  de  aanbieding  zeer  gereedlijk  hadden  
 aangenoomen  ,  zij  weder  naar  de  haven  gebragt  
 wierden,  voor zij  het  bedrog merkten. 
 Den  dertienden  was  de wind  Ni  O.  met  donker  
 weder.  Het  eenigst  merkwaerdigs  dat  ’er  
 deezen  dag  voorviel  was  dat  p a owa k o   bij  ons  
 aan  boord  ten  eeten  zijnde  ,  ik  de  gelegenheid  
 waarnam  ,  om  hem  verfcheiden  deelen  van  het  
 fchip  te  laaten  zien  en  verfchillende  dingen,  in  
 hoop  van  iets  te  zullen  vinden,  waarop  zij  prijs  
 fielden,  en  dat  zij  van  ons  in  ruiling  voor  ver-  
 verfchingen  zouden  willen  aanneemen,  want  daü  
 wij  van  dien  aart  bekoomen  hadden,  had  weinig  
 te  beduiden.  Maar  hij  zag  alles,  dat  hem  getoond  
 wierd,  met  de  grootfte  onverfchilligheid  
 aan,  en  hij  bekeek  niets met  aandacht  dan  eenen  
 houten  zandlooper,  dien  hij  fcheen  te  bewonderen, 
   en  dien  hij  twee  of drie maaien  in  zijne hand  
 omkeerde  ( 9 ) . 
 Den  volgenden  morgen,  na  het  ontbijt,  vertrokken  
 verfcheiden  van  ons  het  land  in ,  om  te  
 beproeven  of wij  geen  nader  en  beter  gezigt  van  
 den  brandenden  berg  konden  krijgen.  Wij  begaven  
 ons.,  in  het  voorbijgaan,  naar eene  van  die  
 heete  rookende  plaatfen  ,  van  welke  ik  gefproo-  
 ken  heb,  en groeven  een gat op  de  heetfte  plaats,  
 in welk wij  een  thermometer  van  fahrenhe i t