
 
		hier was,,  voor de Koningin  van  het  eiland  gehouden  
 wierd,  en  die  ik  zedert  het jaar  1769 niet  gezien  
 had  ,  ons  bezoeken,  en  bragt  een  gefchenk  
 “ van  varkens  en  vrugten.  ( i )   Kort  daarop  kwam  
 o t o o  met  een  groot  gevolg  en  eenen  grooten  
 voorraad  van  levensmiddelen.  Ik  was  vrij-mild  
 in  mijne  tegengefchenken,  denkende  dat  het  de  
 laatfte  reis  zoude  kunnen  zijn  dat  ik  dit  goede  
 Volk  za g ,  dat  zoo  mildlijk  in  onze  behoeften  
 vcfofzien  had,'  en  ik  vermaakte  het  in  den  avond  
 met  vuurwerken  ( 2 ) . 
 Den  dertienden  was  de wind  oostljjk met mooi  
 Wéder. ‘  Wij  waren  egter  nog  niet  gereed  om  onder  
 zeil  te  gaan,  al zoo  o T 00  mij  had  laaten  bc-  
 looven  hem  no-g  eens  te  zullen  koomen  zien,  en  
 ik  had  hem  ook  een  gefehenk  te  doen,  dat  ik  
 voor  het  laatst  bewaarde,  öed ïdee  was  nog  
 niet  van  Atiahourou  ternggekoomcn  ;  daar  begonnen  
 verfchillende  gerugtén  omtrent  hem  te  
 lOöpen  ;  fommlge  zeiden  dat  hij  naar  Matavai  
 was  wedergekeerd;  andere  dat  hij  niet wederkoo-  
 men  zoude-,  en  enige  wilden  dat  hij  te  Oparree  
 was.  Tem einde  iets  meer  van  de  waarheid'te  
 Wee ten ;  gongen  enige van  ons  in  den  avond  naar  
 Oparree  ,  daar  wij  hem  en  ook  towha  vónden, 
   die,  -ondanks  zijne  ziekte,  befloten  had  mij  
 te  bezoeken,  voor  ik  onder  zeil  gong,  en  die  
 op  zijne  réis  tót  hiertoe  gevorderd  was.  Hij  had  
 gezwollen.beenen  en  voeten,  zoo  dat  hij  die  in 
 het 
 het  geheel  niet  gebruiken  kon.  Alzoo  de  dag  
 verre  verlóopen  was,  waren wij  genoodzaakt  ons  
 verblijf  aldaar  te  verkorten,  en  wij  keerden,  na  
 o t o o  gezien  te  hebben,  met  o e d i d e e   naar  
 boord. •  ï 
 Deeze jongman verlangde,  naar  ik  bevond,  op  
 dit  eiland  te blijven,  fchöon  ik  hem,  gelijk  vee-  
 len  anderen,  gezégd  had  dat  wij  hier  niet weder  
 zouden  koomen.  Thans  zeide  ik  hem  dat  hij  vrij  
 was  om  hier  te  blijven  ,  ons  op  Ulietea  te  
 verlaaten  ,  e f '  met  ons  naar  Engeland  te  gaan,  
 terwijl  ik  hem  openhartig  bekende  dat,  zoo  hij  
 het  laatfte  verkoos  ,  het  zeer  waarfcbijnlijk  was  
 dat  hij  nimmer  weder  naar  zijn  land  zoude  kee-  
 ren,  in welk  geval  ik  voor hem  zoude  zorgen  en  
 hij  mij  als  zijn’  vader  moest  befchouwen.  Hij  
 floeg  zijne  armen  om  mijnen  hals  en  fchreide  
 fterk,  zeggende  dat  veele  hem wilden  overhaaien  
 op  Otahiti  te blijven.  Ik  zeide  hem  dat  hij  naar  
 land zoude gaan en met zijne  vrienden  zoude  fpree-  
 ken,  en  dat hij  in  den  morgen  bij  mij  zoude  koomen. 
   Hij  was  zeer  bemind  in  het  fchip,  zoo  dat  
 alle  bij  hem aanhielden  om  met ons  te  gaan,  hem  
 zeggende  welke  groote  dingen  hij  in  Engeland  
 zoude  zien,  en  met  welke  onmeetlijke  fchatten  
 (volgens  zijne  denkbeelden  van  rijkdom)  hij  
 weder  zoude keeren.  Maar ik vond goed  hem  uit  
 deeze  dooling  te  helpen  ,  als  weetende  dat  het  
 eenigfte,  dat  hem  aanlokte  om  te  gaan,  was  de  
 D  4  ver