wijze gebouwd, fchoon Wat grooter; maaide ka*
nos Zelve waren kort, maar fterk, fpits aan de einden
en met eene fcherpe kiel. Zoo dra wij aan ftrand
kwamen, begaven wij ons weder onder de Wilden,
die enige verwondering toonden dat wij uit bun dorp
kwamen. Wij gaven den Luitenant, die bet bevel
over de floep had, te kennen , Welke tekenen van
'vijandlijke oogmerken Wij befpeurd hadden, waarop
ons volk zig onmiddeïijk gereed maakte om weder
naar boord te gaan. Ondermsfchen was o e d i d e e
ons behulpzaam om met dé Wilden te fpreeken. Zij
zeiden ons dat zij eenen bevelhebber hadden, en dat
hun eiland Tecmkea hetede. Hunne taal had veel
overeenkomst met de Otahitifche , behalvenf dat hun«
ne uitfpraak harder was, en door de keel gefchiedde.
Middelerwijl zag men de andere Wilden , die deezen
te hulp door de baai gewaad Waren, in de bosfcheo
aankoomen. Zij waren gedeeltelijk met lange fpeeren ,
gedeeltelijk met ronde korteknodfen en werp-fpietfen
gewapend , waarvan veeïe veertien voeten lang, en
van b oven mét den ftekeligen ftaert van de Hekel- rog
voorzien waren. Wij begaven ons dan in onze floep ;
de inboorlingen liepen ’er in groote menigte naar toé,
en fcheenen te twijfelen of zij ons den aftogt beletten
of toeftaan zouden. Zij lieten ons egter gaan,, denk-
lijk omdat wij vroeger op onze veiligheid bedagt geweest
waren dan zij zulks vermoed hadden. Enige
hielpen ons zelfs onze floepen afftooten. Ändere
daarentegens wierpen fteenen nevens ons in het water,
en fcheenen zig: te verhovaerdigen dat zij ons van
het ftrand verjaagd hadden. Na dat wij afgeftooken
waren, praateden zij zeer luid onder elkanderen, en
-zetteden zig eindelijk in de fchaduw der boomen' aan
den oever nedei*. Zoo dra wij aan boord waren, liet
*7?
de kapitein vier of vijf ftukken gefchut, gedeeltelijk
over hunne hoofden, gedeeltelijk voor hun in het wa*
ter afvuuren, opdat zij zien zouden wat hij in ftaat
was te doen. De kogels, en vooral die , welke in
het water gefchoten wierden, jaagden hun zulk eenen
fchrik aan, dat de gantfehe hoop in aller ijl wegvlood»
Wij hadden van hun niet meer dan dertig kokosnoo-
ten en vijf honden ingeruild, byron heeft hier ook
bronnen ontdekt, en, fchoon zij maar weinig water
gaven , zal het veelligt toereikende zijn om de weinige
inwooneren van>deeze onontbeerlijke behoefte tg
voorzien. Hij vond ook in het bosch een fteenen
graf, dat veel naar de Marais van Otahiti geleek; de
offerhanden van vleesch en vrugten hongen aan de
daaromftreeks ftaande boomen. Zoo wel hieruit als
uit de gedaante, de gebruiken en de taal van, die
volk kan men met grond befluiten dat het na ver«
maagfchapt is met de gelukkige bewoonereu der na-
buurige bergachtige eilanden, De groote binnenland-
fehe meiren in deeze ronde eilanden zijn , naar allen
fchijn, zeer vischrijk, en visch fchijnt ook hun doorgaand
voedzel te zijn. De zandige plaatfen der koraal
« banken zijn goede verblijfplaatfen voor fchild-
padden, om ’er ha are eieren te leggen, en uit de ftukken
fchildpad, die het volk van de Dolphyn hier vond ,,
blijkt duidlijk d,at de inwooners deeze groote dieren
weetèn te vangen, welker voedzaam vleesch een heer*
lijk lekkerbeetjen voor hun zijn moet. De weinige
planten , die hier wasfen, zijn alle zeer nuttig en
dienftig tot de visch - vangst. Énige boomen , zijn zoo
dik, dat de ftammen tot kanos, en de takken tot wapenen
en ander gereedfchap kunnen gebruikt worden»
en de kokosnaoten-palmbooipen, welke zoo menk
volkeren des aardbodems onderhoud oplevert ^
S 3 ver«