vérftaan dat de bovenfte hand eigenlijk het firmament , '
en de onderfte 'de daar onder drijvende wolken betekenden.
Op even zoo eene eenvoudige en duidlijke wijze
leerde hij ons de naamen van onderfcheiden eilanden,
die jiier omflreeks liggen. Dat, op hetwelk kapitein
co OK ongelukkiglijk met de inwQoneren in gefchil
geraakte, en van hetwelk wij regt aan herwaarts gelievend
waren , noemde hij Irromanga. Het laag eiland,
dat wij op die vaart voorbij gezeild waren, heet Immer,
een hoog eiland, dat wij op denzelfden tijd, ten
Oosten van Tanna gezien hadden, Irronan, en een
derde, naar het Zuiden liggende, dat wij nog met
waargenoomen hadden, Annatom.
Aan tafel proefde hij ons pekelvleesch, maar hij
had aan de eerfte beet genoeg; gebraden en gekookte,
yams waren meer naar zijii’ fmaak; maar hij at over
bet algemeen zeer maatig, en befloot zijn maal met eene
föort van taart, die hem zeer wel fmaakte , fchoon
zij van wormftekige gedroogde appelen gebakken was.
Hij dronk'zonder tegenzin een glas wijn, maar wildé
het tweede nietaanneemen. Over tafel gedroeg hij
zig zeer betamelijk; heteenige, dat ons van zijne manieren
niet zeer geviel, was dat hij een riet-ftokjen,
rt welk hij in het hair had fteeken, in plaats van vork
gebruikte, en zig dan met hetzelve weder het hoofd
krabde. Daar hij, naar ’slands wijze,, op het fier-
lijkst i 'ala porc epic, gekruld was, en het hoofd met
olie en allerhanden verwen befmeerd had, kwam het
ons zeer walglijk voor het riet-ftokjen dan op het
bord, dan in het hair te zien rond wandelen. Den
braaven f a nokko viel het‘niet in dat zoo iets onbetamelijk
zijn konde.
Bladz>
Bladz. 204 (-6). Als zij iets opmerkten dat nieuw
voor hun was, riepen zij heebou. Dat zelfde woord
lieten zij ook van fchrik, gelijk ook uit verwondering,
uit affchuw, en zelfs uit begeerte naar eene zaak
hooren. Welke van deeze betekenisfen het elke reis
hebben moefte , kon men, deels uit hunne gebaerden,
deels uit den toon, en de wijze, waarop het dan
langzaam-, dan enige maaien agter elkanderen uitge-
fprooken wierd, zeer wel onderfcheiden. Zij klapten
met de vingeren, als het verwondering beduiden
moest»
Bladz. 206 (7 ). De vrouwen droegen alhier dé
lasten, terwijl de mannen onbelaaden gongen, enkel
hunne wapenen draagende, hetgeen bewijst dat de
inboorlingen van Tanna nog niet tot dien graad van
befchaaving gekoomen zijn, die de inboorlingen van
de Sociëteit- en Vrienden-Eilanden onderfcheidt, want
alle de wilde natieën behandelen de vrouwen zeer ge-
ftreng.
De inboorlingen meer binnenslands vertrokken zijnde,
namen wij die gelegenheid waar om de valei agter
de water-plaats ongehinderd te doorkruisfeft; wij
vonden ’er geheele bosfehen van kokosboomen, die
egter met ftruiken begroeid waren, in welke wij veele
vogelen vzagen, voornamelijk vliegenvangers, boonri
kruipers en papegaaien; ook was hier eene foort van
nootenboom, die ons reeds van Otahiti bekend was,
daar deszelfs vrugten gegeeten Worden, -en die door
ons Inocarpns genaamd is. Op deeze boomen hielden
zig veele duiven op, voornamelijk van die foort, die
op de Vrienden- Eilanden in menigte gevangen en tam
gemaakt worden. Dit fehijnt bij de Tanneezen ook
in gebruik te zijn, want een van de officieren fchoot
B b 3 he