verwagting dat hij terug zoude keeren, en ik kon
geene waarfchijnlijkheid zien dat ’er zulk eene gelegenheid
zoude koomen , tenzij ’er met opzet
een fchip tot dat einde wierd uitgerust, dat
noch ik , noch iemand anders reden had te verwag*
ten. Ik vond het eene daad van de grootde on-
rechtvaerdigheid iemand van deeze eilanden mede
teneemen, onder beloften, welke ik niet in mijne
macht had te vervullen. Dit was egter thans
niet noodzaaklijk, want verfcheiden jonge lieden
booden zig vrijwillig aan om mede naar Preta-
■ nee te gaan, en zelfs daar al hun leven te blijven.
o t o o drong mij zeer fïerk eenen of twee
medeteneemen, om roode vederen voor hem op
Amjterdam te verzamelen, op hoop dat zij weder
zouden koomen. Sommige van de heeren aan
boord wilden ook gaerne enige voor knegts
medeneemen ; maar ik weigerde alle verzoeken
van dien aart, alzoo ik uit ondervinding wist dat
zij, in den loop van de reis, voor ons onnut zouden
zijn, en verder drekte ik mijne inzigten niet uit.
Dat bij mij het zwaarst woog was dat ik mijzelven
verplicht rekende in het vervolg voor hun te zor-
gen , alzoo zij niet, zonder verlof daartoe, uit
Jmn vaderland konden vervoerd worden.
Des anderendaags’smorgens kwam oedidee
$an boord, met het voorneemen van op het eiland
fe blijven ; maar de Heer fors ter haalde
l^eip pyer pm met ons naar TJlietfa te gaan. ( 3 )
Kort
Kort daarop kwamen t o w h a , p o a t a t o ü ,
o a m o , HAPPI , o b e r e a en verfcheiden andere
van onze vrienden aan boord met vrugten enz.
t o w h a wierd binnen boord geheist, en op eenen
ftoel op het halfdek geplaatst; zijne vrouw was
bij hem. Onder de verfchillende dingen, welke
ik dit opperhoofd gaf, was een Engelfche wimpel
, die hem meer dan alle de overige behaagde,
vooral toen men ’er hem het gebruik van gezegd
had.
Wij hadden onze vrienden niet zoo haast weggezonden,
of wij zagen een groot getal oorlogskanos
de punt van Oparfee om koomen. Verlangende
zijnde dezelve van nader bij te bezigti-
gen, begaf ik mij, van enige officieren en heeren
verzeld, met allen fpoed naar Oparree, dat
wij bereikten voor alle de kanos geland waren,
wanneer wij gelegenheid hadden te zien op welke
wijze zij het land naderden. Als zij voor de plaats
gekoomen waren daar zij voorneemens waren te
landen, verdeelden zij zig in fmaldeelen, uit drie
of vier, of meer, bedaande, en vierkant en digt
aan elkanderen gehonden, en dan roeide elk fmal-
deel, het een na het ander, met alle macht naar
land, en zij wierden op zulk eene oordeelkundige
wijze geduurd, dat zij eene digte linie langs het
ftrand vormden, tot op een duim. De roeijers
wierden aangemoedigd om hunne kragten te werk
te dellen door hunne opperhoofden op de del-
D 5 laad