ding-plaats buiten dezelve, digt bij de zuid-purit^
daar de floepen het. geheel getij door aan wal
kunnen koomen: fommige van de officiers landden
hier na den eeten, éh vonden den heelmeester
, welken men zijn fnaphaan ontroofd hadi
Enigen tijd na dat de floepen afgeftooken wareil
aan het ftrand gekoomen zijnde , nam hij eene
kano aan, om hem aan boord te brengen} doeh
zoo als hij ’er in flapte , greep een kaerel zijn’
fnaphaan , en liep ’er mede weg. Toen wilde
niemand hem naar het fchip brengen, en zij zouden
hem, zoo hij meende, uitgefchud hebben ,
als hij niet met een tanden - ftooker op hen had
aangelegd, dien zij ongetwijfeld voor een klein
fnaphaantjen aanzagen. (,4) Zoo dra ik dit vernam,
gong ik aan land op de bovengemelde plaats ,
en de weinige inboorlingen , die daar waren ,
vlugtten bij mijne aannadering. Geland zijnde,
gong ik de officieren zoeken, die ik in de bogt,
daar wij in den morgen geweest waren, vond,
met eene goede menigte inboorlingen rondom
hen. Daar was geen flap gedaan om den fnap-
haan weder te krijgen, en ik vond ook niet goed
daartoe iets te doen ; maar ik deed ’er kwalijk
aan. De gemaklijke wijze, waarop zij deezen fnaphaan
waren magtig geworden, welken zij nu zeekerlijk
dagten dat zij veilig in bezit hadden, moedigde
hen aan om meer van deeze ftreeken uitte-
voeren, gelijk weldra zal blijken. De fchrik,
dif
die de inboorlingen bevangen had * was Weldra
over, en zij bragten vrugten en andere levensmiddelen
aan de floepen * die voor den avond vrij vol
gelaaden wierden, wanneer wij alle naar boord
keerden.
Den agtentwintigfleh, des morgens vroeg,
gong Luitenant c l e r k e met den ftuurman en
veertien of vijftien mannen in de groote floep
naar land, om water te haaien. Ik was voornee-
mens zelf in eene andere floep te volgen, maar
ftelde het ongelukkig uit tot na het ontbijt. De
floep was niet zoo haast aan land, of de inboorlingen
verzamelden zig rondom dezelve, en gedroegen
zig zoo ruuw, dat de officiers enigzints
in twijfel ftonden of zij de water-vaten wel landen
zouden $ doch, alzoo zij mij weldra aan wal
wagteden , waagden zij het, en kreegen dezelve
met moeite gevuld, en weder in de floep. Terwijl
zij dit deeden, wierd den Heer c l er k e zijn
geweer ontrukt, en men liep *er mede weg, gelijk
qok met enig gereedfchap van den kuiper, en
yerfcheiden van het volk wierden van het een q£
$nder beroofd. Dit alles gefchiedde, als het wa,-
r e , fleelswijze; want zij maakten zig van niet?
met geweld meester. Ik landde zoo als de groote
floep gereed was om aftefteeken, en de inboorlingen,
die vrij talrijk op het ftrand waren,
vlugtten, zoo dra zij mij zagen, zoo dat ik vermoedde
dac ’er iets gebeurd ware. Ik haalde egter
VI. D l6 L . I