
O f H E T
Veertiende hoofdstuk.
J u jla d z. 76 (f), Terwijl wij nog naar het fchoon
eiland ontzagen, vertoonde zig óp óris Verdek een on-
verwagt gezigt, dat een ieders opmerkzaamheid naaf
zig trok; het was een der fchoonfte meisjens , die
met ons naar haar vaderland, het eiland Wiétea, tefug
Wilde keeren, Haare ouders, welken haar, een paai*
jaaren geleden) een gelukkige minnaar ontvoerd had ,
waren nóg in leven, en zij kon het verlangen om dezelve
Wéder te zien Mi niét langer Wederllaan, Zij
vreesde derzelvef ongenoegen niet, maat hoopte Wel
ontvangen te zullen worden, en indedaad Moet ook
daar, waar eigenbaat én èérZugt zob Weinig heer-
feiten als hiér, 'een jeugdige misftap van het halt
ligt vergéeving vinden. Zij had zig, toen ótoó
laatst op het fchip Was, in hetzelve verborgen gehouden
, wijl hij uitdruklijk verboden had dat *er géene
vroüwen niet ons van het eiland zouden vertrekken „
én zij kwam ook niet eer te Voorfchijn dan tóen wij
in volle zéé Waren. De broeder van oEü i d e e , zijn
bediende en twee andere inboorlingen van Bolaiola
vetzelden ons ook. Hun gezelfchap hielp oiis, ge-'
duurende onze overvaart van Otahiti naar Huaheine,
den tijd verkorten. Het meisjen had eene officiers*
monmonteeri
ng.aangetrokkén, en féhiep zooveel behagei*
in deéze dragt, dat zij die niet weder wilde afleggen.
Zij aarfelde niet om met de officiers te eeten en lachte
over het vooroordeel, dat de vrouwen van haar land
belettede insgelijks zoo te doen. Zij toonde over het
algemeen veel gezond verhand te bezitten, en zon, ald
zij eene goede opvoeding genoten had, zelfs ónder
de Europifche dames voordeelig uitgeblónken hebben* ,
want zelfs zonder enige befchaaving tan haar verhand
behaagde zij eenen ieder alleen door haare natuurlij«
ke levendigheid en vriendlijkheid.
- Bladzi 77 (2 ). pó r e o , de jongman van Ö/tffo"-
ti, die voor enige maanden met ons gereisd en tegen3
vermoeden te Ulietea agter gebleven was, kwam bi£
ons éil verhaalde ons dat dit toevalliger wijze zijnd
ondanks gefchied Was. Een fraai meisjen , met welk
hij zig in eenen liefde -handel had ingelaaten, had -
hem, toan hij den-kapitein, gook den kruidhoom
zöo driftig had terug gebragt, op eene zekere plaats
befchelden. Maar toen hij ’et kwam , vond hij ’er*
in plaats van zijne beminde, den vader van die Schoo-
ne met enige fterke kaerels, die hem dugtig afge*
rost. Van zijne Europifche klederen beroofd, éit
hem tot na óns vertrek gevangen gehouden hadden-.
Zoo dra hij Weder Vrij geweest was, was hij met de
èetfte gelegenheid naar Hmhaine gekooiften. Uit
deeze liefde - gefchiedénis kan men, dunkt mij, af-
Deernen Hat dé meisjens in haare minnarijen hier té
lande niét altijd: naar welgevallen kunnen te Werk gaan.
Egter weet ik niet of de vader van deeze Schoone
daarom bevoegd ware den goeden poreo tot op de
hüid uittefchudden.
Wij gongen deezen morgen tamelijk Vföcg aan land