
 
		D È   W A È R È L D .   [Mey  1774}  'j$ 
 de waren,  vooral  daar Wij  geehe  belangrijke  oni-  
 ftandigheden  uit  dezelve  kónden opzamelen.  Wij*  
 onsfchip,  en  ons  land  wierden  dikwijls  op  hét  
 tooneël gebragt, maar in wélk opzigt^  weet  ik  niet.  
 Daar  is  haauwlijks  aan  te  twijfelen,  of  het  doél  
 hiervah  was  ons  iéts  aangenaams  të  Zeggen  ,  en  
 het  wierd  waarfchijnlijk  niet  gefpeeld,  dan  wati-  
 beef  ëfiigé van  onS tëgériswóordig warërt.  Ik kwatri  
 gemeenlijk  in  o r e o s   fchouwburg  Omtrent  hét  
 'ëinde Van  het  fpel,  err tiveemaalcn  in  deh anderen *  
 tén  einde  den  fpeelereH  iets  te  geeven.  De  eenig-  
 -ile  fpeelfter Op  o r e  ós  tooneël  was  zijde  dogter*  
 ëen  fraai  bruin  meisjeh  ,  óp  welks  al taai*,  bij  
 deeze  gelegenheden f   veele  offerhanden  wiërdeh  
 geofferd doof haate talrijke aanbidders. Deéze was ,  
 geloof ik i  ook  eenë  van  dë'voornaanifte  fedeneh  
 Waaroih  haar  Vader  ons  deeze  feesten  zoo  dik-  
 -Werf  gkf  C$3. 
 Dert  dërtigftën, des  morgéns vróëg;  vertrok  ik  
 met  de  twéé  floepen ,  verzeld  van  de  twee Hééften  
 t'öRSTEk  j  oedidee  ,  het  opperhoofd j  
 zijné vtouw4  zijn  zoon  én  zijne ddgtef,  naaf  een  
 landgoèd,  dat  ó e ö i o è è   het  zijn  noemde j  aaü  
 het noordlijk  eind  van  het  eiland  gelégeh.  Meh  
 had mij  beloofd  dat  ik  kldadr  Varkens  eri  Vriigtefi  
 ïn  Overvloed  Zöude  kfijgeb;  doëh  toen  wij  daar  
 aankwamen,  bevonden  Wij,  dat  dë  afmë  ö é b ï -  
 dee  óver  niets  té  befchikken  had,  Welk  recht  
 hij  ook  hadde  op  de Whenoöa,  dié  nu  in  bezit  
 * * VI»  D e e l .  G  van