
 
		i88  [Aug.  1773]  R E I Z E   R O N D O M 
 Z.  zig  uitflrekkende,  van  Z. j?a  W.  tot  Z.  87°  
 W .,  op  den  aflland  van  drie  of  vier  Engelfche  
 mijlen.  Wij  bevonden  toen  dat  het  licht,  dat  
 wij  in  den  naeht  gezien  hadden,  veroorzaakt  
 wierd  door  eenen  brandenden  berg,  dien  wij  veel  
 vuur  en  rook  zagen  opwerpen,  met  een  rommelend  
 gedruis,  dat  men  op  eenen  grooten  affland  
 kon  hooren.  ( 9 )   Wij  Huurden  naar  het  eiland,  
 en  ontdekten  kort  daarop  een  fmal  kanaal,  dat  
 den  fchijn had  van  eene  goede  haven  te  zijn.  Om  
 betere  onderrigting  te  bekoomen,  zond  ik  twee  
 gewapende  floepen,  onder  bevel  van  den  luitenant  
 c o o P E R ,   om  het  te  feilen,  en  wij  hielden  
 het  ondertusfchen  af  en  aan  met  het  fchip,  
 om  gereed  te  zijn  haar  te  volgen  ,  of  hun  die  
 hulp  te  verleenen,  welke  zij  mogten  nodig  hebben. 
   Op  den  oost-hoek  van  den mond  van  het  
 kanaal  zagen  wij  veel  volk,  en  verfeheiden  huizen  
 en  kanos,  en,  toen  onze  floepen  de  haven  in  
 voeren,  ftooteden  zij  enige  van  land  en  volgden  
 haar  ,  maar  kwamen  niet  nabij.  Het  leed  niét  
 lang  of  de  Heer  c o o p e r   deed  fein  van  eene  
 bekwaame  ankerplaats,  en  wij  zeilden  ’er  met het  
 fchip  in.  Den  wind W.  en  onze  koers Z.  Z. W.  
 zijnde,  loefden  wij  digt  langs  de  west-punt  henen  
 ,  en  voeren  over  enige  blinde  klippen,  die  
 wij  zouden  hebben  kunnen  vermijden,  met  een  
 weinig meer  naar  het  Oosten  te  houden,  of omtrent  
 een  derde  van  het  kanaal  meer  naar  de« 
 ove^> 
 D E   W A  E R E  LD .  [Aug.  1774]  189 
 overkant.  De. wind  begaf ons  zoo  dra  wij binnen  
 den  mond  waren,  dat  ons  noodzaakte  een  anker  
 in  vier  vademen  water  te  laaten  vallen.  Hierop  
 wierden  de'  floepen  weder  afgezonden  om  te peilen, 
   en  ondertusfchen  wierd  de  groote  floep  uitgezet, 
   om  onze  ankers  uittebrengen,  om  ons’er  
 in  te  winden.,  zoo  dra  wij  het  kanaal  zouden  
 kennen. 
 Terwijl  wij  dus bezig  waren,  fehoolden  veela  
 van  de  inboorlingen  bij  troepen  te  zaamen,  hier  
 en  daar  op  den  wal,  met  boogen  ,  fpeeren  enz*  
 gewapend.  Sommige  kwamen naar ons toe  zwemmen  
 ,  andere  kwamen  in  kanos..  In  het  eerst  
 waren  zij  fchuuw,  en  hielden  zig  op  den  aflland  
 van  eene  Heen-worp  ;  zij  wierden  ongevoelig  
 {louter  ,  en  kwamen  eindelijk  onder  onzen  fpie-  
 g e l ,  en  deeden  enige  ruilingen.  Het  volk  ia  
 eene  van  de  eerde  kanos,  zoo  nabij  gekoomen  
 zijnde  als  het  durfde  ,  fmeet  ons  enige  kokos-  
 noocen  toe.  Ik  flapte  in  eene  floep  en  vischte.  
 die  op,  hun  ’er  enig  doek  en  andere  beuzelingen  
 voor geevende.  Dit  lokte  andere  aan  om  onder  
 den  fpiegel  en  langs  het  fchip  te  koomen,  daar  
 hun  gedrag  Hout  en  onbefchoft  was,  Zij  wilden  
 alles  wat  binnen  hun  bereik  was,  wegneemenj  
 zij  greepen  den  wimpel  van  de .vlag,  en  wilden  
 dien  van  den  vlagge - Hok  rukken;  andere  tragte-  
 den  de  ringen  van  het  roer  af  te  fl&an  maar  de 
 meeste