{April 1774] R E I Z E R O N D O M
een groot getal groote kanos en allerlei huizen of
reeds gebouwd, of nog gebouwd wordende; wij
zagen volk dat in ruime wooningen woonde, dat
agt maanden te vooren geene plaats had gehad
om onder dak te koomen, bij elk huis verfchei-
den zwaare varkens en alle andere tekenen van
eenen bloeienden toefland.
Uit deeze gunftige omftandigheden oordeelen-
de dat wij niet verbeteren Zouden met-naar een
ander eiland te vertrekken , befloot ik mij hier
langer optehouden en te beginnen met het fchip
en den voorraad te herftellen. Ik liet dan de
ledige water - vaten en zeilen aan wal brengen om
gekuipt en verfteld te worden, het fchip kalfaa-
ten, en het tuig herflellen , hetwelk de hooge
zuidlijke breedten onvermijdlijk noodzaaklijk gemaakt
hadden.
In den morgen van den zes en twintigften voer
ik naar Oparree, van enige der officieren en hee-
ren verzeld, om o t o o , volgens affpraak, een
bezoek te geeven. Toen wij naderden , zagen
wij een groot getal groote vaartuigen in bewee-
ging; maar wij waren verwonderd, toen wij daar
aankwamen , meer dan drie honderd kanos, op
enigen afftand, in orde, langs het ftrand te zien
liggen, alle voikoomen uitgerust en bemand, be-
halven eene menigte gewapend volk, dat op het
land Hond. Eene zoo onverwagte krijgsmacht, in
den tijd van eenen nacht , in onze nabuurfchap
bijeen
bijeen verzameld, gaf oorzaak tot verfchillende
gisfmgen. Wij landden egter in het midden der-
zelve en wierden door eenen grooten drom volks
ontvangen, van welk veele onder de wapenen en
veele niet. De laatfte fchreeuwden Tiyo no Otoo,
en de eerde Tiyo m Towha. Dit opperhoofd
was, gelijk wij naderhand vernamen, Admiraal
e n bevelhebber van de vloot en de troepen, aldaar
verzameld. Zoo dra wij aan land ftapten,
kwam een opperhoofd naar mij toe, welks naam
TEE was, een oom van den Koning, en een van
zijne eèrfte ftaatsdienaars, welken ik naar o t o o
vroeg. Kort daarop ontmoeteden wij t o w h a ,
die mij met veel beleefdheid ontvong. Hij vatte
mij bij de eene hand en t e e bij de andere en zoo
fleepten zij mij, zonder dat ik wist werwaarts zij
ons meenden te brengen, als het ware, door het
volk , dat in twee partijen verdeeld was, welke
beiden zig mijne vrienden betoonden door te roe*-
pen: Tiyo npTootee. De eene partij wilde dat ik bij
o t o o zoude gaan en de andere dat ik bij t o w h
a zoude blijven. Aan de gewoone gehoor-
plaats gekoomen zijnde, wierd ’er voor mij eene
mat uitgefpreid om op te zitten en t e e verliet mij
om den Koning te gaan haaien.. t o w h a wilde
niet dat ik z o u d e gaan zitten, maar hield aan dat
ik met hem gaan zoude; doch, alzoo ik dit opperhoofd
niet kende, wilde ik daar niet in bewilligen.
t e e kwam terftond terug en wilde
B 4 mij