
 
		noegen in  had.  Zij beloofde  ondertusfchen dat,  zoo  
 wij  uit  Engeland  wilden  koómen  om haar kind  afte-  
 haalen,  zij  het  in het leven zoude zoeken  te  houden,  
 wel te verRaan dat wij ’er haar  eene bijl,  een  hemd en  
 enige  roode  vederen  voor moesten geeven..  Zij zeide  
 dit  egter  op  eenen  zoo  lagchenden  toon,  dat  wij  
 naauwlijks  denken  konden  dat  het  haar  ernst ware;  
 ook  was  het  vergeefsch  langer  met  haar  daarover  te  
 fpreeken;  want  zij  verviel  onophoudelijk van het een  
 onderwerp  op  het  ander,  en  wij mogten  blijde  zijn  
 dat zij ons zoo lang hadde  willen aanhooren. 
 Bladz.  94  (3 ).  De man,'  die  de  rol van de vrouw  
 fpeelde,  maakte  alle  postuuren,  welke  de grieken  in  
 de  boschjens  van  Venus Ariadne bij Amathus bewonderden  
 en  die  in  de maand Gorpiaus,  ter gedagtenis  
 van  de  in  de  kraam  geftorven  Ariadne  plechtig  vertoond  
 wierden.  Een  andere  groote  Rerke  kaerel  
 fpeelde  voor  het  kind,  en  deed  het zoo klugtig,  dat  
 wij  hartlijk mede moesten lagchen.  Dat de aanfchou-  
 wers meest  vermaakte was  dat hij,  bij zijne intrede in  
 de  waereld,  zoo  vlug  over  ifettoneel  rondliep,  dat  
 de  danfers  hem  naauwlijks krijgen konden;  de dames  
 hadden  ’er  vooral  veel  vermaak  in,  en zij konden het  
 Ruk  vrij  aanzien,  wijl’er,  naar  ’slands  zeden,  niets  
 onbetamelijks in was:  zij behoefden niet  door waaiers  
 te gluuren. 
 In het begin, tusfchen  de bedrijven, en aan het eind  
 wierd  ’er  gedanst  en  gezongen;  in  de gezangen kwamen  
 de  naamen  van  e-ooic  en  van  verfcheiden  van  
 het volk dikwijls voor.  Een  der tusfchen-fpelen verbeeldde  
 den  aanval  van  de  Bolabolaars  ,  waarbij  zij  
 elkanderen me? riemen Roggen,  dat het kleste, 
 Bladz, 
 Bladz.  95  (4).  o re o  had  over  het  middagmaal  
 eene  geheele  flesch  wijn  gedronken  zonder ’er in het  
 minst befchonken door te worden;  hij was egter, even  
 als altoos,  zeer fpraakzaam geweest, en had hoofdzaak-*  
 lijk  gefprooken  over  de  merkwaerdigheden  der  landen, 
   die  wij  op onze  reis bezogt,  en  van welke  zijn  
 landsman  o ed id e e   hem  zoo  veel  verhaald  had.  
 Na  dat hij  hetgeen de kapitein hem daarvan zeide eene.  
 wijl had aangehoord»  begon hij te zeggen dat wij zeekerlijk  
 veel  gezien  hadden,  maar hij kon ons van een  
 eiland  naricht  geeven,  waarvan  wij  egter  nog  niets  
 weeten  zouden.  Het  ligt,  zeide  hij,  maar weinige  
 dagreizen  van  hier,  maar  het  wordt  van  ontzagche-  
 lijke  Reuzen  bewoond,  die  zoo  groot  zijn  als  de  
 groote mast, en zoo  dik van lijf als de kop van de fpiL  
 Zij  zijn  in  Raat  eenen  man  bij  het  lijf te  neemen  en  
 hem  zoo  verre  in  zee  te  flingeren  als  ik  eenen Reen  
 doen  zoude.  Zoo  gij  op  uwe  reizen daarheen mogt  
 koomen,  zoo  neem  u  in  acht  dat  zij  niet  in  de  zee  
 naar uw fchip  waaden,  het op hunne  fchouderen neemen  
 en het zoo aan land draagen.  Hij  voegde ’er nog  
 andere  belagchelijke omRandigheden bij, en,  om  zijne  
 vertelling  nog  meer  geloofwaerdigheid  bij  te  Zetten,  
 vergat  hij  niet  dit  eiland  ook  eenen naam te geeven 5  
 hij  zeide,  namelijk,  dat  het  Mirro-Mirro  genaamd  
 was.  De  wijze,  waarop  hij  dit  vertellingen  deed,  
 bewees  genoegzaam  dat  hij  het  bedoeld  had  als  
 eene  fpotternij  met  die  omRandigheden  van ons  verhaal, 
   die  hij  of  voor  verdicht hield,  of waarvan hg  
 2ig geen begrip maaken kon,  en zijne fchalkachtige en  
 geeflige  omkleeding,  welke  hij  zijne  fpotternij  wist  
 te  geeven,  was  indedaad  bewonderingswaerdig.  De  
 Heer  de  b q n g a in v ie l e   heeft  recht,  als  hij de