
 
		dig  hebbende  ,  vroeg  de  heelmeester  naar  rijpe  
 plataanen;  maar  zij  bragten  fuiker-riet  en,  het  
 tot  een  moes  gekaauwd  hebbende,  gaven  zij  het  
 hem  om  het  op  de  wond  te  leggen.  Naardien  
 dit  balfemachtiger  van  hoedanigheid  is  dan  de  
 eerfte,  is zulks  een  bewijs dat  dit  volk  enige  kennis  
 van  enkelvoudige geneesmiddelen  heeft.  Zoo  
 dra  de  wonden  van  den  man  verbonden  waren,  
 deed  ik  hem  een  gefchenk,  welk  zijn  meester,  
 o f  ten  minften  de  man  ,  die  de  kano  geëigend  
 had,  allerwaarfchijnlijkst  voor  zigzelven  nam.  
 Toen  de  zaaken  dus,  naar  allen  fchijn,  naar  genoegen  
 van  beiden  partijen,  gefchikt  waren,  begaven  
 wij  ons naar  boord,  om  het middagmaal  te  
 houden,  daar  ik  eenen  goeden  voorraad  van  vrug-  
 ten  en wortelen  vond,  waarom  ik  bevel  gaf alles  
 tot ons  vertrek  gereed  te  maaken  ( 5 ) . 
 Men verhaalde mij nu  eene omftandigheid,  welke  
 men  aan  boord  had  waargenoomen:  toen  het  
 gefchut  in  den  morgen  gelost  wierd  ,  waren  ’er  
 verfcheiden  kanos  aan  het  fchip;  zij  voeren  alle  
 weg,  uitgezonderd  eenen man,  die  bezig  was het  
 water  uit  zijne  kano  te  hoozen,  welke  regt  onder  
 het  gefchut  lag.  Toen  het  eerfte  ftuk  afging, 
   keek  hij  even  op  ,  en  vervolgde  onver-  
 fchillig  zijn  werk.-  Het  tweede  ftuk  deed  geels  
 e  andere  uitwerking  op  hem.  Hij  vertrok  ook  
 niet  voor  al  het water  uit  zijne  kano  was,  wanneer  
 bij  op  zijn gemak wegroeide.  Men  had deezm 
 zen man  verfcheiden  reizen  vrugten  en  wortelen  
 uit  andere  kanos  zien  noemen,  om  die  aan  ons  
 te  verkoopen.  Als  de  eigenaars  die  niet  gewillig  
 wilden  overgeeven,  nam  hij  die  met  geweld,  
 waardoor  hij  van  ons  volk  den  bijnaam  van  de  
 tollenaar  verkreeg.  Eens  ,  wanneer  hij  tol  had  
 opgehaald,  lag  hij  bijgeval  tegens  eenë  zeil-kano, 
   die  aan  boord  lag.  Een  van  het  volk,  ziende  
 hem  naar  eenen  anderen  weg  kijken,  en  dat  
 zijne  aandacht  was  afgetrokken  ,  nam  de  gelegenheid  
 waar  om  iets  uit  zijne  kano  te  neemen,  
 waarop  zij  afftak  en  het  zeil  opzettede.  Maar dc  
 man,  ziende welke  poets men  hem  gefpeeld had,  
 vervolgde  hen  als  eene  pijl  uit  een’  boog,   en  
 weldra  aan  boord van hunne  kano  gekoomen zijnde, 
   klopte  hij  dengeenen,  die  zijn  goed  genoo-  
 men  had,  a f ,   ennamsniet  alleen  het  zijne  naar  
 z ig ,  maar nog verfcheiden andere  dingen,  die  hij  
 hun  afnam.  Men  had  deezen  man  ook  aan  land  
 op  de  markt  tol  zien  ophaaien.  Ik  herinnerde  
 mij  dat  ik  hem  daar  gezien  had,  en  dat  ik hem,  
 van  wegens  het  ligten  van  fchatting,  voor  een’  
 man  van  aanzien  had  gehouden ,  en  hem  een  gefchenk  
 had willen  geeven,  maar  dat  fommige  van  
 hun  volk  dit  niet  hadden  willen  toelaaten,  zeggende  
 dat  hij  geen  dreeke  of  Opperhoofd  was.  
 Hij  had  zijn  hair  altijd  met  eene  foort  van  wit  
 ftof  gepoederd. 
 Alzoo  wij  geen’  wind  hadden  om  deezen  na-  
 I  4  mid