
 
		zaak  verhaald  door  den  Serjeant.  Ik  vond  de  
 inboorlingen  alle  zeer verfchrikt en  de meeste ge-  
 vlugt.  t a r e v a too  floop  in  eenen  oögenblik  
 van mij  weg,  en  daar blééf naauwlijks  iemafid  bij  
 mij  dan  t ee,  Ik  gong  met  hem  naar  o t o o  
 zoeken,  en,  terwijl  wij  voortgongen',  tragtede  
 ik  de  vrees van  het  volk  te  doen  bedaarenj  maar  
 hiejd  te  gelijk  aan  dat  de  Ihaphaan  teruggegee»  
 ven  moest  worden.  Na  dat  wij  een  eind  wegs  
 het land ingegaan waren,  elk  eenen,  dien  wij  za-‘  
 gen,  naar  oT o o  vraagende  ,  bleef  t e e   in  eens  
 liaan  en  raadde mij  terug  te  keeren,  zeggende dat  
 OT00  zig  in  het  gebergte  begeéven  had,  en  dat  
 hij  naar hem  toe zoude  gaan ,  en  hem  Zeggen  dat  
 ik  zijn  vriend nog was,  eene  vraag,  die  mij  vijftig  
 maaien  door  verfchillende  perfoonen  gedaan  
 was,  die mij  ook vroegen of ik  boos  ware en  diergelijke. 
   t e e   beloofde ook  dat  hij  alle zijne  poo-  
 gingen  zoude  aan wenden1 om  den  ftaphaan  weder  
 te  krijgen.  Ik  was  nu  overtuigd  dat  hét  ver»  
 geefsch  zoude zijn  verder  te  gaan;  want,  fchoon  
 ik  alleen  en ongewapend  was,  was otoos  febrik  
 zoo  groot ,  dat  hij  mij  niet  durfde; zien ,  waarom  
 ik  te es  raad  volgde  en  naar  boord  terug  
 keerde.  Hierop  zond  ik  oedid ee   naar  o t o o  
 om  hem  te  laaten  weeten  dat  zijne  vrees  ongegrond  
 was  ,  want  dat  ik  ajleen  eischte  dat  de  
 fpaphaan  terug  zoude gegeeven worden,  hetwelk  
 ik  wist  dat  in  zijne  macht  was, 
 Kort 
 Kort na  dat o e d i d e e  weggegaan  was,  zagen  
 wij  zes  groote  kanos  om  Venus  Punt  koomeri.  
 Enig  volk,  dat  ik  uitgezonden  had  otn  het  gedrag  
 van  de  nabuurige  inwooneren  gade  te  flaan,  
 berichtte  mij  dat  zij  met  goederen,  vrugten ,•  
 varkens  enz.  gelaaden  waren.  Naardien  ’er  reden  
 was  om  te  vermoeden  dat  perfoonen  ,  tot  
 deeze  kanos  behoorende  ,  den  diefftal  gepleegd  
 hadden,  nam  ik  terftond  het  befluit  dezelve  te  
 onderfcheppen  en ,  tot.  dat  einde  in  eene  floep  
 afgeftooken  zijnde,  gaf ik  eene  andere  bevel  mij  
 te  volgen.  Eene  van  de  kanos,  die  de  andere  
 enigzints  vooruit  was,  voer  regt  toe  naar  het  
 fchip. ’  Ik  voer naar  deeze  toe,  en vond  twee  of  
 drie  vrouwen  in  dezelve,  die  ik  kende.  Zij  zeiden  
 dat  zij  naar  het  fchip  voeren  om  mij  iets  
 te  brengen  en  ,  toen  ik  haar  naar  o t  o o  vroeg,  
 zeiden  zij  mij  dat  hij  aan  de  tenten  wasV;.  Blijde  
 Zijnde met  deeze  tijding, trok  ik  het  bevel,’  dat  ik  
 gegeeven  had om  de  dndére  kanos  te  ónderfchep-  
 pen,;  weder  in,  denkende  dat  zij  misfehien  ook  
 naar het fchip  kwamen,' zoo  wel  als  deeze  eene,  
 welke  ik  énige  roeden  van  het  fchip  liet,  terwijl  
 ik naar land roeide,  om  met  o t  0 0  te  fpree-  
 ken.  Doch,  toen  ik aan  land  kwam,  zégde men  
 mij  dat hij  daar  niet  geweest  was  en  dat  zij  niets  
 van  hem  wisten.  Agter mij  om  ziende,  zag  ik  
 alle  de  kanos  in  den  grootften  haast wegroeijen;  
 zelfs  die,  welke  ik  aan  het  fchip  gelaaten  had,  
 C   5  had